Dostojevski

Arnold Vermeeren

Station Delft, donderdag 6 december, tien over vijf ’s middags. Met nog twee reizigers zit ik op een bankje te wachten op de trein van kwart over vijf. Via de oordopjes van mijn MP3-speler hoor ik een zentoespraak, een teisho, van Ton Lathouwers: ‘Gebed van alle noden – geven’:

…hoe kan ik een ander in nood wezenlijk helpen als ik onmachtig ben, als ik weet dat het een druppel op een gloeiende plaat is, als ik weet dat het ontoereikend is …

Een vrouw met een donker, doorleefd gezicht, een capuchon op en een paar geelbruine tanden komt zacht jammerend op ons toegelopen. Nauwelijks verstaanbaar vraagt ze aan de reizigers naast me of zij op het bankje mag zitten. Zonder op een antwoord te wachten perst ze zich tussen hen in, maar de twee laten dat niet toe: ‘Nee, wij zitten hier al’.
Met jammerende stem komt de vrouw op mij toegelopen en vraagt of ik haar kan helpen. Ik voel me ongemakkelijk, maar wil haar als ieder ander te woord staan. Ik kijk haar aan en vraag hoe ik haar zou kunnen helpen. ‘Met veertig cent’.

de zwerfster
krijgt van mij geen cent – ikzelf
krijg wroeging

Mijn gevoel, of is het mijn irritatie, zegt me dat dit goed is: geld geven heeft geen zin. Een ander gevoel zegt me dat niets doen ook geen optie is, dat ik er zo gemakkelijk niet mee weg kom.
Via mijn oordopjes gaat de teisho verder:

… bij Dostojevski was de ommekeer dat hoewel hij uiteindelijk machteloos was, hij zoals dat in de hartsutra staat, tegen alle muren en grenzen in dat diepe, menselijkerwijs onmogelijke vertrouwen had om toch een stap te zetten, toch te handelen. En voor hem was dat schrijven, getuigenis afleggen … ook dat is handelen…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *