Opgavenrubriek: Afscheid – Vuursteen winter 2011

Max Verhart

Voor deze opgave werden haiku, senryu, tanka en/of kyoka gevraagd op het thema ‘afscheid’. Dat woord of een synoniem daarvan was niet verboden, maar opgemerkt werd wel dat iets suggereren doorgaans sterker werkt dan het direct benoemen. En inderdaad kwam het woord ‘afscheid’ slechts voor in enkele van de 99 haiku / senryu en 17 tanka die de 27 deelnemers inzonden.

Dat het thema ‘afscheid’ vele vormen kent maakten de inzendingen impliciet of expliciet wel duidelijk. Het meest definitief is wel de dood. Maar wie staat er wel eens bij stil dat ook de geboorte een afscheid inhoudt? Die beide uitersten in twee haiku’s :

na negen maanden                                het eindelijk
in stille geborgenheid …                         zó diep mogen inslapen
luidkeels protest                                     nog op zijn gezicht

Leon Scevenels                                     Ida Gorter

De geboorte van een nieuwe wereldburger associëren we doorgaans met een vreugdevol welkom. Maar voor de boreling is zijn entree in de wereld een traumatisch afscheid van de veilige, warme moederbuik – en krijsend maakt hij dat kenbaar, zo brengt Scevenels in herinnering.

Bij Gorter min of meer het omgekeerde: de dood associëren we vooral met verdriet en rouw. Maar het kan ook de welkome verlossing zijn uit een intens lijden. Er is hier zelfs de suggestie van euthanasie.
Maar laten we verder zoveel mogelijk de levensloop van de mens volgen. Dan komen we de dood wel weer tegen aan het eind van dit artikel.

Zorgvuldig bergt ze                                 Stille getuige
in een zijdezachte wikkel                        van een huwelijkscrisis –
haar kanten bruidsjurk                          het scherventapijt

Maria De Bie-Meeus                             Henk Arnold

Met het zorgvuldig opbergen van de bruidsjurk symboliseert De Bie-Meeus het afscheid van de kinder- en de meisjesjaren, maar nog sterker het achter zich laten van de bruidstijd met de huwelijksdag als hoogtepunt. Dat een huwelijk overigens niet synoniem is met ‘ze leefden nog lang en gelukkig’ brengt Arnold onder woorden. Zijn ‘scherven’ kun je zowel letterlijk als figuurlijk opvatten: kapot gesmeten servies én een versplinterde droom. Wellicht zijn de overdrachtelijke scherven nog te lijmen – maar de barsten blijven dan zichtbaar.
Een huwelijk gaat meestal samen met het verlaten van de ouderlijke woning. De volgende tanka’s gaan over de nostalgie die het huis van je jeugd kan oproepen.

Mijn geboortehuis                                   moeders huis te koop
met het paadje naar het duin                nog een allerlaatste blik
de zee erachter.                                       in de tuin van toen
De oude ligusterhaag                              waar ik de beste keeper
ruikt eindeloos naar vroeger.                 van de hele wereld was

Johanna Kruit                                          Luc Lambrecht

Vooral geuren kunnen heel krachtig het verleden oproepen, zoals Kruit laat gebeuren. Die ligustergeur is er altijd en daarmee is ook het verleden ‘eindeloos’. In het gedicht van Lambrecht eenzelfde soort nostalgie. Alles was vroeger thuis zoals het hoorde te zijn en vooral : alles was nog mogelijk.
Meer alledaagse vormen van afscheid zijn bezoek dat vertrekt, naasten die op reis gaan. Ook die kwamen vanzelfsprekend onder de inzendingen voor :

bij de bushalte                                         het vliegtuig vervaagt
kijk je op je horloge                                  ginds in grijze wolken –
niets meer te zeggen                                háár vliegtuig

Hans Reddingius                                    Leon Scevenels

Betrapt Reddingius er zichzelf op dat hij op zijn horloge kijkt ? Of ziet hij de ander dat doen? Hoe dan ook, hij brengt iemand naar de bushalte of wordt zelf weggebracht. Maar eigenlijk hebben ze al afscheid genomen en staan ze uitgepraat nog bij elkaar. Waar blijft die stomme bus nou toch? Juist de kale registratie roept dat wat ongemakkelijke gevoel sterk op.

Bij Scevenels zijn omhelzingen en goede wensen achter de rug. Maar toch duurt het afscheid voort, want die stip in de wolken, dat is ze! De ‘wegbrenger’ heeft haast de neiging nog te zwaaien! Overigens, zou verwisseling van regels het gedicht niet sterker maken?
Bijvoorbeeld: ginds in grijze wolken / vervaagt het vliegtuig – / háár vliegtuig. De herhaling korter op elkaar van ‘vliegtuig’ met gelijktijdige verandering van het lidwoord ‘het’ in het persoonlijk voornaamwoord ‘háár’ werkt in mijn perceptie krachtiger.

de lege schommel                                   haar spullen
in hun tuin                                               in een doos van een
elke dag leger                                           niet meer bestaand merk

Ria Giskes-Pieters                                  Bouwe Brouwer

Twee gedichten die verschillend gelezen kunnen worden. En bovendien met hun nuchtere formulering een diepe gevoelslaag aanboren – voor wie er ontvankelijk voor is.

Misschien laat Giskes alleen maar de keerzijde zien van kinderen die het ouderlijk huis verlaten: de achterblijvende ouders. Maar die steeds maar leger wordende schommel roept iets van tragiek op – alsof een kind voortijdig is weggegaan, zelfs ‘heengegaan’. Het gemis wordt met de dag groter, prachtig uitgedrukt door het steeds leger worden van de schommel. Materieel is dat larie, maar poëtisch een onverbiddelijke waarheid. Wordt overigens door regels te verwisselen ook dit gedicht niet sterker ? Zo: in hun tuin / de lege schommel / elke dag leger.

Laat Brouwer ons iemand zien op de laatste dag van haar werk? Zo kun je het lezen. Maar het kan ook zijn dat ‘haar spullen’ lang geleden zijn opgeruimd naar de zolder of de berging, waar hij ze – misschien op zoek naar iets anders – opeens weer ziet staan. In elk geval krijgt die ‘doos van een niet meer bestaand merk’ dan veel meer lading: het besef dat iets definitief verleden is.
Het idee van het voorbijgaan van alles zit sterk in de volgende twee gedichten:

plotseling                                                 de trosrozen
voelde ik me te oud                                 gretig tot bloei te komen
voor het naaktstrand                              de vaas leeggedronken

Cees Pieters                                            Rudolf Brenninkmeijer

Pieters herinnert zich hoe hij ooit opeens besefte dat iets voorbij was. Een ander wordt zich dat misschien door iets anders bewust (‘Ik word te oud voor de disco’), maar het is heel herkenbaar. Tegen de verleden tijd hoeft geen bezwaar te bestaan: de opduikende herinnering is immers ook een ‘nu’ moment. Maar zou de tegenwoordige tijd niet toch sterker zijn ? En dat ‘plotseling’ op een eigen regel voelt aan als vormdwang om tot drie regels te komen. Zou je met die eerste regel niet meer kunnen doen? Bijvoorbeeld: gebarsten spiegel – / plots voel ik me te oud / voor het naaktstrand. Misschien niet precies wat de auteur heeft ervaren, maar moet de poëtische werkelijkheid van het gedicht perse diens materiële werkelijkheid weerspiegelen?

Het gedicht van Brenninkmeijer lijkt ook in een verleden tijd te staan. Maar ‘de vaas leeggedronken’ is wat de schrijver in het nu ziet: de trosrozen hebben in hun groeidrang de vaas leeggedronken – en daarmee hun eigen afsterven vervroegd. Heeft het nog zin ze vers water te geven?
Hoe dan ook, beide gaan (ook) over de vergankelijkheid. Net als deze twee van Ad Beenackers :

Het is afgelopen:                                      Alleen de tranen
ik hoor de zuster komen                         moeten nog worden verdeeld.
en sla het boek dicht.                              De rest is geregeld.

Is de ‘ik’ in het eerste gedicht de patiënt die even rustig heeft kunnen lezen, maar nu beseft dat het weer tijd is voor wassen, medicatie, temperaturen, onderzoek of wat dan ook? Of is het een bezoeker die zijn boek dichtslaat ? En wat is er dan afgelopen? De operatie of het onderzoek van man, vrouw, kind of andere naaste? Die meerduidigheid geeft de lezer ruimte om het gedicht een eigen invulling te geven – al houden sommigen meer van eenduidigheid. Lees je overigens beide haiku’s als opeenvolgende momenten, dan is de patiënt kennelijk overleden. Hoe dan ook verwoordt de tweede in feite een conflict tussen gevoel en verstand. Zakelijk is alles al geregeld, maar emotioneel moet er nog heel veel verwerkt worden.
Waarmee we, zoals aangekondigd, weer bij het definitieve afscheid zijn uitgekomen: de dood.

begrafenismis –                                       weinig mensen
we horen buiten de kerk                         achter de baar
een werkman vloeken                             de wind huilt

Willy Callens                                           Cees Pieters

Callens toont het plechtige naast het profane en zegt daarmee tegelijk dat, hoewel er definitief afscheid van iemand wordt genomen, alles gewoon doorgaat. Overigens is dat ‘we horen’ overbodig, want ‘vloeken’ impliceert al dat het gehoord wordt. En zou de spanning niet groter worden als de beide laatste regels werden omgewisseld?
Dus: begrafenismis – / een werkman vloekt / buiten de kerk.

Pieters gebruikt in zijn gedicht een nevenschikking. Er wordt iemand ten grave gedragen met weinig familie en vrienden. Daarnaast een korte blik op de weersomstandigheden: de wind huilt. Die twee delen gaan verschillende relaties met elkaar aan. Je ziet bijvoorbeeld jaspanden fladderen. Maar je kunt in de laatste regel ook een commentaar lezen: is het niet bedroevend dat zo weinigen op het laatste afscheid zijn verschenen? En dan is er nog het ‘huilen’ van de wind.
Dat zegt materieel iets over de kracht en het geluid van de wind, maar de associatie met ‘wenen’, juist in het verband van een begrafenis, speelt ook mee.

de kist zakt                                              zijn laatste woorden
de vluchtige stemmen                            weerklinken nog als echo
van ganzen                                             na al die jaren

Ria Giskes                                              Margriet van der Meulen

Ook Giskes gebruikt een krachtige nevenschikking. ‘De kist zakt’ – drie woorden roepen het beeld op van mensen rond een graf, met op de achtergrond grafstenen, bomen en paden en misschien anderen die met het onderhoud van een graf bezig zijn. Het roepen van overtrekkende ganzen versterkt de stemmigheid van het beeld. Misschien trekken ze weg, is ook dat een afscheid. Maar in dat geval is er ook de onuitgesproken belofte van terugkeer in het volgend voorjaar. En dan gaat het gedicht dus niet alleen over vergankelijkheid, maar ook over continuïteit.

Het gedicht van Van der Meulen was chronologisch ook voor de uitvaart op zijn plaats geweest, want ze roert het sterven aan: ‘zijn laatste woorden’. Maar die woorden zelf klinken nog na, keer op keer, vele jaren lang. En daarmee wordt het afscheid een soort eeuwigdurend afscheid: weliswaar is een dierbare er materieel niet meer, maar als emotionele werkelijkheid blijft hij aanwezig, zolang iemand hem of haar zich nog herinnert.

Afscheid
Het thema afscheid was niet geheel willekeurig: dit is de laatste aflevering van deze rubriek die ik verzorg. Niet dat ik er genoeg van heb, maar na acht jaar moet het maar genoeg zijn. Al die tijd heeft deze rubriek mijn opvattingen weerspiegeld, die ook maar subjectief zijn.
Doorgaan zou mij het gevoel geven dat mijn opvattingen andere opvattingen in de weg zouden kunnen staan en dat is het laatste dat ik wil. Tijd om te stoppen dus.
Het was een boeiende en ook leerzame ervaring. De inzendingen brachten bijvoorbeeld vaak heel andere invalshoeken en benaderingen aan het licht dan ik verwacht had. Allen die in de loop der jaren aan deze rubriek hebben meegedaan bedank ik daarom voor hun betrokkenheid en vertrouwen in mijn oordeel. Maar ik heb ook een verzoek.

Verzoek om toestemming
Het plan bestaat om alle door mij verzorgde afleveringen in een boek te bundelen. Daarvoor is toestemming nodig van de auteurs wier werk werd besproken. Ieder die in deze rubriek gedichten heeft zien verschijnen, vraag ik daarom om mij per mail, brief of kaart te laten weten of hij/zij al dan niet toestemming geeft voor herpublicatie in de verzamelbundel. Die zal vermoedelijk in de zomer van 2012 verschijnen. Uiteraard zal ik degenen van wie ik niets hoor nog op andere wijze benaderen.