over de polder
schuiven lange schaduwen
de grassen geuren;
lang geleden plukte ik
rietstengels — lang geleden
vanachter de heuvels
aan het stille meer
verschijnt de zon — langzaam;
de adem van een nieuwe dag
voel ik dan langs mij heengaan
de kamperfoelie
slingert zich tegen de muur
van ons oude huis;
zacht valt de deur in het slot
zonder jou — leeg is het huis
de gangklok slaat twaalf;
veraf de schreeuw van een gans —
mijn spiegelbeeld en ik
zwijgende getuigen
van geluiden in de nacht
jaar na jaar hoor ik
een dieper ruisen in de kruin
van de oude eik —
op verweerde zerken
de afgesleten namen
de ijsbreker baant
een weg door de ijsvlakte
langzaam volgt onze boot —
het vuurtorenlicht wenkt en
wenkt — in de thuishaven — steeds
in mijn dromen
ontmoet ik je, hoe ondraaglijk
is dan het ontwaken
ik wil je hand vatten
maar grijp in het luchtledige
Sari van Hennik-Mosselman (1923-2011)