December nadert —
in de kale achtertuin
wankelen stammen.
De laatste witte lokken
verspreiden rozengeuren.
Zij ligt te zonnen —
haar oranje vacht glanst als
een zomerpompoen.
Soms wil ik met haar ruilen —
luieren in kattenland.
Een groepje vogels
koestert — in de lage zon —
zich de winter door.
Hun schaduwen waggelen
over het rimpelend zand.
Een nieuw bijenvolk
belandt roezemoezend op
een autostootband.
De zwerm, zoemend, doet aan
bumperkleverij.
Glanzende herfstdraad
van tuinbank tot conifeer
met een kruisspin, bruin.
Een koorddanser balanceert
als een circusacrobaat.
Genadeloos licht
de aarde spreekt als een bloem –
zonsverduistering.
Met je ogen zien om met
je binnenste te voelen.
Slapende duinen
en achter het ruige duin
valt de zee in slaap.
Haar zoute zomergeuren
zomeren ons tot leven.
Hoor ik de onrust
van meeuwen over zee
zie ik weer haar bange ogen
waaruit de warmte wijken gaat,
dan is mijn hart zo leeg.
Twee kinderklompjes
verloren langs de vloedlijn —
opkomend water.
Baren ruisen rustig af
de zee geurt naar verbeelding.
Het kleutermeisje
graaft zich met beide handen
een weg door het zand.
Ze leidt haar eigen leven
zonder achterom te zien.
Lutgarde Lievense-Naust