Vanuit deze stad
lopen eeuwgrauwe wegen
ginds de heuvels in;
op ongezochte plaatsen
breken vergezichten door.
Een lange dag lang
schuift een handvol geiten op
langs een heuvelflank;
steeds dicht bij hen in de buurt
schopt een jongen steentjes weg.
Voorgoed staat de zon
boven dezelfde heuvels
– of alles stilvalt;
sinds hoelang al wacht ik af,
dat je naam wegzinkt – in me.