Bernard de Coen
Doorgaans begint mijn gezellin Tina ’s ochtends haar werk in Brussel om acht uur. Het is een leuke gewoonte om iets na zeven samen de trein te nemen.
Snel een plaats zoeken…
In de overvolle trein
dut ze daarna door.
Zelf heb ik op mijn werkplek voor kwart over negen eigenlijk niets te zoeken. Dan heb je in Brussel Zuid twee opties: naar de achturen mis gaan of naar de rommelmarkt trekken. Meestal kies ik voor het boeiendste. Ik heb het dan, weer of geen weer, gemunt op schilderijen, tekeningen. Mijn manier om mezelf een beetje op te leiden in de kennis van de subtop van de kunstwereld.
Op de rommelmarkt –
Stenen vormen een houvast
voor natte kaders.
De kramers zijn voornamelijk buitenlanders die betaald worden om, in de regel na een overlijden, zolders leeg te halen.
Een leven gekooid
in dertien muffe dozen
rijbewijs incluis.
Elke opkoper
legt aan de rand van zijn kraam
hoogst broze spullen.
De inhoud van hun buit is de marktkramers in principe vreemd, wordt amper uitgestald en je wordt verondersteld in Chiquita kartonnen je gading te vinden. En dat kan soms een Félicien Rops zijn, soms een Servaes.
Hoeveel voor dit doek?
Aan die prijs leg ik het werk
stilletjes weer neer.
Ik heb het land aan onderhandelen en geef de verkoper dan een laatste kans om met een belachelijk lage prijs op de proppen te komen.
Het is erop of eronder. Ze kennen me een beetje. In geval van twijfel noteer ik de signatuur van het kunstwerk en na enig onderzoek op het internet, keer ik dan tegen de middag gewoon terug.
Als verveeld toom ik
voor die waardevolle ets
mijn verlangen in.
Het gebeurt dat sommige kunstwerken van tel eigenlijk plastisch gezien afschuwelijk zijn. Ik neem er dan een foto van en het werk belandt dezelfde dag nog op ebay.
’s Ochtends op de markt,
’s middags op het internet,
het doek valt erop.