Uitgegeven in: 1985
Uitgeverij: De beuk
Aantal pagina’s: 80
Mistige dagen
hangen in de haven rond
— als meeuwen aan zee;
soms komen scheepsgeluiden
donkerder de kamer in.
Aan dwaze mussen
vermoed ik deze lente;
het grootse broeden
van warme vogellijven
— verzonken in de nesten
Deze titel is voor leden te lezen op onze downloadpagina in de haiku bibliotheek
Hieronder de recensie van “de daken om ons heen” door W.J. van der Molen.
Liever een landhuis de rivier
Voor me ligt nu al enkele weken de nieuwe bundel tanka van Simon Buschman: De daken om ons heen, uitgegeven bij De Beuk te Amsterdam, in het voorjaar van 1985.
Het boek bevat 60 tanka, onderverdeeld in 3 afdelingen van 4×5 gedichten; elk voorzien van een ondoorzichtig motto.
Na de bundel een aantal keren te hebben opgenomen, doorgelezen en weggelegd blijft voor mij de vraag open, wat er de reden van kan zijn, dat er zo weinig substantieels overblijft, terwijl toch vrijwel iedere tanka voldoende boeiende elementen bevat en zich schijnbaar vlekkeloos laat lezen.
Simon Buschman bewijst dat hij weet wat een tanka is en van de vele mogelijkheden van deze versvorm maakt hij op het eerste gezicht een goed en klassiek gebruik. Hij is vormbewust en aan de oppervlakte weet hij de taal zodanig te hanteren, dat alle elementen van het gedicht moeiteloos in elkaar opgaan. Met trefzekerheid kiest hij die momenten uit, die zich lenen voor het concipiëren van een tanka. De gevoelsuiting laat zich zeer wel associëren met het gekozen natuurbeeld of de sfeerduiding. Zijn tanka zijn behoedzaam, eenvoudig, vaak verhalend, maar vooral melodieus van toon.
Vanwaar dan toch die onbevredigde eindindruk?
Ik meen dat hiervoor meerdere elementen zijn aan te wijzen:
- De strenge opbouw van de bundel wekt een verwachting die tenslotte niet wordt beantwoord, maar waarnaar de lezer wel blijft uitzien; zowel tijdens als na het lezen.
- Landschappen seizoenen, beelden en gevoelens wisselen elkaar willekeurig en vaag af.
- De dichter is bij de samenstelling van de bundel weinig selectief geweest. Naast hoogtepunten komen er ook veel dieptepunten voor, en daarvan gaat een nivellerende werking uit.
- Een aantal tanka blijft achter bij de mogelijkheden, die door enkele zeer goede regels worden aangereikt (27, 37, 73) en b.v.:
Dat het zo moet gaan –
rijd wordt afgezet op riet,
op sabbatmorgen;
ik mis je – of je er bent
en het anders had gekund.
Deze elementen beïnvloeden elkaar wederzijds en tenslotte leidt dit er bijna toe, dat van een acceptabele, streng gecomponeerde bundel er weinig meer lijkt over te blijven dan een ietwat rommelige, maar vooral vage en daardoor vlakke indruk.
Doch ook dit is niet geheel waar en het zou de dichter onrecht doen.
Dat Simon Buschman kan schrijven bewijst hij bijna om de andere regel, hoewel het hem soms wat al te glad afgaat. Hij heeft er besef van wat gelezen wil worden en soms laat hij zich daardoor leiden. Zijn gevoelens zijn vaak poëtisch als echt herkenbaar, maar in plaats dat ze zich zoeken te wortelen in een diepere ondergrond, stijgen ze naar nivellerende oppervlakten waar ze als luchtbellen uiteenspatten, een enkele maal verrassend onderbroken door goede, soms uitstekende regels:
- op het schelpenpad vroeg je / wat snikken voor geluid is
- of met een lichte omhaal / van woorden de stilte invalt
- de vergezichten hebben / wat ontroostbaar aan je bleef
- langs de loop van de rivier / ligt ons dorp – onhoorbaar ver
Zoals ik reeds opmerkte, heeft Buschman een goed begrip voor de oude Japanse versvormen. Hij is terughoudend in zijn spreken, weloverwogen in zijn zwijgen en hij beschikt over een excellente timing.
Maar toch, het loopt allemaal te gesmeerd en er blijven daardoor telkens betere mogelijkheden liggen. Veel aanzetten, die misschien bij meer geduld tot poëzie hadden kunnen uitgroeien, worden tot maniertjes en de beelden blijven steken in hun vruchtbeginsels.
Het probleem van de vorm dient zich aan. Een duidelijke omslag na de derde regel die het gedicht in evenwicht brengt, is geen dwingende eis. Het kan ook zonder. Het is wel een extra kans die de dichter wordt aangereikt voor verdere verruiming of concentratie. Elk van deze mogelijkheden schept zijn eigen problematiek. Buschman benut beide, ook al dient te worden gesignaleerd,d at zijn voorkeur duidelijk uitgaat naar de tanka met de gebruikelijke omslag. Verdoezeling van beide vormen komt ook voor, doch dit brengt m.i. een verzwakking van het geheel met zich. Ik doel hier vooral op het gebruik van het woordje “en” aan het begin van de vierde regel. In 11 gedichten, bijna 20% van het totaal, past Buschman dit toe, zodat het op een bewust kiezen gaat lijken.
Deze werkwijze komt op mij over als een zwakte. De omslag behoort ook in de inhoud expliciet tot uitdrukking te worden gebracht en het gedicht mag vooral niet doorsudderen, als de inhoud van de beide slotregels hiertoe geen aanleiding geeft.
Dat zacht gebeuren – / het licht gedrang van schapen / aan de voederbak; / en daarboven, als vanouds, / dansen de muggen al hun tijd.
Wat geldt voor de haiku, geldt in grote lijnen ook voor de tanka, althans voor de eerste drie regels. De beelden moeten voor zichzelf spreken en gedogen nauwelijks interpretatie.
“Dat zacht gebeuren” wordt overbodig als er al uitvoerig op de situatie wordt ingegaan. Ook “als vanouds” is een oninteressant nieuw nevendetail. En wat te denken van muggen die “al hun tijd” dansen. Is deze zeggingswijze niet wat al te quasi diepzinnig binnen het raam van het korte vers?
De tanka is een uitgebalanceerd gedicht met een eigen evenwicht van vorm en inhoud. De dichter is verantwoordelijk voor het handhaven van deze elementen. Om deze reden beschouw ik dan ook de volgende tanka als niet gelukt:
Daar zag ik de vesters / de beuk omzagen en hoe / de kruin, lang al dood, / onvervaard ter aarde sloeg; / en toen de loden stilte.
Meteen al bij “Daar” stoort mij iets. Waar? en waarom? En met wat voor zin? Ook achter de dubbelfunctie van “Daar zag ik” zet ik een vraagteken. Maar vooral blijf ik steken bij “lang al dood” en “onvervaard”, niet door de klank – want het gedicht klinkt overtuigend – maar door de onmogelijke tegenstelling tussen dood en onvervaard. Buschman heeft kennelijk ook wat moeite met het totaal, want in het gedicht laat hij bij uitzondering de omslag pas vallen bij de 5e regel. Overigens kan ik niet ontkennen, dat hiervan wel een suggestieve werking uitgaat.
Maar ik vraag me wel af, of het bijvoeglijk naamwoord “loden” bij “stilte” niet wat al te makkelijk is.
Het schrijven van een goede tanka is geen eenvoudige zaak en ik wil hierbij nadrukkelijk stellen, dat Simon Buschman al een goed eind op weg is, vooral wanneer hij zichzelf meer bewust zou maken, dat al te voor de hand liggende oplossingen op den duur een tegengestelde uitwerking hebben.
ik doel hier op gladde, weinig geïnspireerde, nauwelijks iets zeggende instappers als: “Laat me de dagen, Er is een weten, er is het moment, Is er een zeggen, Het zal om jou zijn, Om die ze zijn staan, Kan het dat we dan, Dat het zo moet gaan.”
Ook het gebruik van de vergrotende trap zonder dat hiervoor een reële aanleiding bestaat, zou achterwege kunnen blijven (10, 11, 69 en 🙂
Dit dieper donker
in lichtklamme spelonken
is me hoe je stierf;
van nergens klinkt iets door of
geurt het naar een korte bloei.
Een wat al te zwaar aangezet sentiment eveneens (31, 34, 40, 64 en 🙂
Langzaamaan maar toch
raakt het terphuis aan het griend
onder mossig groen
en het dichtgegroeide pad
spreekt van een verdwaalde pijn.
Sommige tanka komen door verbeelding of uitwerking weinig geloofwaardig over (39, 53 en 🙂
Aan de bordesmuur
staat volop korstmos, roestbruin
in getemperd geel;
de meeuwen blijven hangen
aan een ijler blauwe lucht.
Soms ook werkt een weinig navoelbare betrekking tussen de regels voor en na de omslag storend (9, 17, 43, 67)
Buschman komt het best tot zijn recht wanneer hij concreet kan schrijven over ruige stukken natuur waar hij zich thuis lijkt te voelen. Ook slaagt hij er soms in concrete gevoelens subtiel onder woorden te brengen.
Goede of bijna goede tanka trof ik aan op de bladzijden (21, 32, 46, 50, 52, 55, 59, 63 en:)
Eens moet er, moeder,
een wandeling geweest zijn
dat je veel voorzag –
de geur van koele varens;
lang hield je mijn hand toen vast.
De minst geslaagde gedichten las ik op de pagina’s (29, 34, 38, 41, 47, 57, 62, 74.)
Simon Buschman is reeds bekend bij veel Vuursteenlezers. Zijn nieuwe bundel “De daken om ons heen” is belangwekkend en leerzaam. Belangwekkend vanwege de goede gedichten en de aanzetten daartoe. Leerzaam vooral ook om de gemiste mogelijkheden.
Het is mooi over een oud collega te lezen die zijn hobby tot een leven vervullende interesse gemaakt lijkt te hebben.
Groet en alle goeds uit een ver verleden SoZaWe jaren 80-90 ?
Geert Geraedts toen P.& O.