Het beekwater glijdt
over keien, langs bochten,
vloeiend stroomafwaarts;
met de bergen achter mij
daal ik af, behoedzaam.
Vanuit het donker
kruipt een magere zwerfkat
dicht tegen mij aan;
ik omarm hem — zo vat ik
het lijden van al wat leeft.
Aan een paarse hemel
boven de heldere zee
de volle maan;
even verdwijnt dit al
in de duik van een pelikaan.
Jeroen Veenenbos