Buitendijks
Hoogwater schept op
over donkere struiken,
afgebakend nu
in een rivier, weids en grijs —
ingekeerd in winterlicht.
De schietwilgen staan,
gedachteloos verzonken,
op watervoeten;
wachten, duldend het water —
de oervloed die voorbijgaat
Een verre kerkklok
— bovendijks waait vreemd geluid —
slaat haar twaalfuren.
Traag als stroming schuift de tijd
langs de zomen buitendijk.
De rivierarm, doods;
het geel riet nam ooit bezit
van dit lege land.
Plots verbreekt een wilde gans
een stiltebarrière.
Kees Verduijn
cverduijn@che.nl