Gusta van Gulick, De maan van vandaag
Verzameld en geselecteerd door leden van de Haagse haikukern.
Uitgeverij: Boekscout.nl, Soest 2010.
ISBN: 978-94-6089-940-9
Ik was meteen getroffen door de haiku onder de inleiding, die een soort omgekeerde verwantschap vertoont met de basisgedachte uit het ‘Lofdicht op mijn zuster’ van Wisl´awa Szymborska. Daarin beschrijft zij hoe heerlijk het is om nu eens een keer helemaal géén gedicht tegen te hoeven komen, namelijk bij haar zus, die niét schrijft – ‘dat heeft ze van moeder, die géén gedichten schreef, en van vader, die evenmin gedichten schreef’ – afgezien dan van een kaartje van vakantie waarin ze elk jaar opnieuw belooft ‘dat ze als ze thuis is / alles / echt alles / alles zal vertellen’.
Een stukje terug in dat gedicht staat : ‘En wanneer mijn zuster me te eten vraagt, dan weet ik / dat ze niet van plan is mij gedichten voor te lezen. / Haar soepen zijn heerlijk zonder achterliggende gedachten / en als ze koffie morst, dan nooit op manuscripten.’ – hoe anders dus, dan wanneer ze te gast zou zijn geweest bij Gusta, getuige deze haiku van haar uit 1980:
Op het aanrechtblad
paprika’s, tomaten, ui
en een dichtregel
De bundel bevat achtergrondinformatie over haiku en senryu en een korte biografie, waaruit ik vrij citeer: Gusta van Gulick (1925-2007) stond samen met een aantal anderen in 1980 aan de wieg van de Haiku Kring Nederland. Ze schreef al als kind. In 1972 kwam ze in aanraking met haiku. Ze nam het initiatief tot de Haagse Haiku Kern, waarmee ze de bundels Klepperwerk en Maan in de sloot publiceerde.
Haar werk was te vinden in diverse tijdschriften en verzamelbundels en bij uitgeverij ’t Hoge Woord verscheen een radijsuitgave van haar hand De theeketel (1999). Zij won diverse prijzen, en wist zich in 1987 met een haiku een plaats te verwerven in de Meulenhoff Poëzie Kalender. Gusta was zeer geïnteresseerd in zen, en er drong regelmatig iets van deze fascinatie door in haar haiku’s.
Ze vond dat elke haikuschrijver zich moest verdiepen in de filosofische achtergronden van het genre en haar ergernis als dat niet gebeurde valt af te leiden uit haar uitspraak ‘Je zet toch ook niet een bos tulpen in een vaas en noemt dat dan ikebana?’.
Uit de definitie van haiku in de bundel : ‘Inhoudelijk is er een tweedeling te zien, er wordt spanning opgeroepen door een tegenstelling of een verrassende combinatie van beelden. De twee delen van een haiku moeten met elkaar in evenwicht zijn op diverse niveaus: evenwicht tussen hemel en aarde, tussen eeuwig en tijdelijk, tussen zwaar en licht, een evenwicht in klank en beeld.’
Een prima meetlat om haiku’s langs te leggen, dunkt me. Aan u, lezer de taak om de kleine selectie die ik heb gemaakt uit de veel ruimere selectie van de Haagse kern op deze wijze te bezien. En leg gerust ook eens uw eigen werk langs deze lat!
Door het lentebos Voorjaarstrek –
stappen twee Haagse dames de koekoek uit de klok krijgt
in een wolk parfum. een nieuw verfje.
Tussen duim en vinger Water uit de zee,
geuren uit de kruidentuin ook in het strandemmertje
mee naar huis genomen. blijft het bewegen.
Wiegend op de wind In het najaarsbos
bloemhoofden van chrysanten blijven op de vroege sneeuw
in plastic hoesjes. bladeren vallen.
Aan een knotwilg , Het stille huis –
leent hij vannacht zijn ogen, over het glazen tafelblad
de kerkuil. glijdt de wintermaan.