Ad Beenackers
Voor een Japanse dichter is het niet ongebruikelijk het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen met een laatste haiku, de zogenaamde doodshaiku; een haiku die eruit ziet alsof hij op het sterfbed is geschreven, maar die misschien al eerder is bedacht. Wie een doodshaiku wil schrijven, kan maar beter niet wachten tot het te laat is. Anderzijds moet zo’n haiku wel op de een of andere manier in de realiteit geworteld zijn. We zien een haiku immers graag als een gedicht dat gebaseerd is op een waarneming die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Vaak is er bij zo’n waarneming sprake van een verrassing, iets waar men even van opkijkt, iets wat bij wijze van spreken om een haiku vraagt.
Het overkwam mij op 10 oktober 2011 in een gesprek met Dr. P. Chr. de Jong, die als internist en oncoloog verbonden is aan het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein, toen hij over mijn aanstaande operatie, waarbij de slokdarm in zijn geheel wordt weggenomen, plus een stuk van de maag, laconiek opmerkte: ‘als er, na de operatie, iemand aan uw bed verschijnt, die u gaat opmeten, is de operatie mislukt’.
Ik sluit mijn ogen.
De man met de kachelpijp
rolt zijn meetlint uit.