Jeanine Hoedemakers
Naast de deur van haar kamer hangt een foto van mijn moeder waarop ze lacht, precies zoals ik haar graag zie. Of zag moet ik zeggen. Want nu ze er niet meer is gaat het spreken over haar verder in de verleden tijd. Ze was mijn moeder, ze is mijn moeder, ze bleef het en blijft mijn moeder. Taal past zich gemakkelijker aan dan mijn gevoel, gemakkelijker ook dan mijn ratio.
Ik stap de kamer binnen en de gedachte welt in me op dat eerst het hart moet worden opgeruimd.
het hart van de kamer
herinneringen trekken aan me
als zijn het piranha’s
Haar kleren. Ze geven me haar ademhaling, de geur van haar parfum terug. Ze laten me zien hoe we met elkaar omsprongen, wanneer ze geërgerd was of juist pret had. Haar kleren vertellen me dat ze er graag mooi uitzag. Ze vertellen me ook dat ze achteruit ging, kleding werd aangepast. Gemakkelijker te wassen kleding, hoger gesloten truitjes en hemden, lange broeken die niet zo opkropen nu ze de hele dag in haar stoel zat.
ze houden zich op
in haar trui, haar blouse
kleine momenten
Op de wekker die op de vensterbank staat is het nog geen elf uur, op haar horloge is het 10 over 11. Ik herinner me dat ze altijd al minstens een half uur klaar zat als ze werd opgehaald. Aan te laat komen had ze een hekel, vandaar waarschijnlijk dat het horloge voor loopt.
De wandklok tikt onverstoorbaar voort en slaat dan 11 uur. Hij slaat alsof het hem maar moeilijk afgaat. Hier trekt de tijd het nauwelijks. De wekker begint te kukelen, een grapje van mijn broer.
geen klok loopt gelijk
we maken er een spel van
de tijd en ik
Het valt me zwaar veranderingen aan te brengen. Wat bewaar ik, wat gooi ik weg. Wat zou ze zelf gedaan hebben.
een corsage
al driemaal verlegd, vraagt erom
te worden weggegooid
Wat weg kan, in vuilniszakken. De spullen voor de kringloopwinkel in dozen.
zorgvuldig
opgeborgen in mijn tas
wat oude foto’s
Moe en, zo realiseer ik me, niet voldaan, trek ik de deur van haar kamer achter me dicht.
met het uitruimen
van haar kamer, ruimde ik
ook mijn hart uit
Eenmaal thuis aarzel ik lang voordat ik haar naam wis in mijn mobieltje. Alsof ik haar ermee ontken, afval, te snel al uit mijn leven ban. Maar ik ban haar niet. Ik haal de foto van toen ze een jong meisje was uit mijn tas en zoek naar gelijkenis. Gelijkenis met mezelf, mijn zus, met haar zelf. Wie is dit meisje? Als ik de foto omdraai zie ik in mijn eigen handschrift staan; deze foto is van Jeanine.
Dit is goed voor een lach.
precies op de plek
waar ik haar altijd al draag
vind ik haar terug
Het is tijd om mezelf te vermannen. Alles veranderde door haar dood maar niets verdween.
zojuist weggegooid
de code van de deur
waarachter men haar ving