Marian Poyck
Julien Tahon: Eerst dit en dan dat – Kyoka
uitgave vzw Haikoekern Antwerpen 2010.
Illustraties : Nelis Bral.
ISBN 978 90 7571 4524
Het kyokagenre wordt maar op zeer kleine schaal beoefend. Julien Tahon heeft aan deze vrolijke tegenhanger van de tanka duidelijk zijn hart verpand. Eerst dit en dan dat is zijn tweede kyokabundel. De vormgeving van Guido Ruyssink met de geometrische details in de keuren antiek blauw en roestbruin, en de wel heel bijzondere kriebeltekeningen in aubergine van de kleinzoon van de auteur, verdienen een apart compliment.
Tahon hecht aan de vaste lettergreepverdeling, 5-7-5-7-7, zodanig zelfs dat de twee kyoka’s waarin hij daarvan afwijkt deze afwijking expliciet tot onderwerp hebben :
Deze kyoka is Deze kyoka
er een waar wat aan schort is in lengte wat ruimer
hoe vaak ik ook dan het verwacht geheel –
al de lettergrepen tel tel ik zijn lettergrepen op
steeds kom ik er een tekort heb ik er meer dan een teveel.
Een tweede aspect dat direct de aandacht trekt is het consequente gebruik van rijm. In de meeste gevallen tussen de derde en de vijfde regel, ook redelijk vaak tussen de vierde en de vijfde, en in een enkel geval tussen de tweede en de vijfde regel. Tijdens het bestuderen van de bundel kwam ik tot de conclusie dat dat gebruik van rijm wel hoge eisen stelt aan het ritme. Alvorens de kyoka’s voor te dragen verdient het aanbeveling het metrum goed te overwegen. Het komt de werking van het vers zéér ten goede.
Ter illustratie neem ik een gedicht dat, de moeilijke coalitievormingen in Nederland en België in aanmerking genomen, velen een glimlach zal ontlokken. Het gebruik van ‘stem’ in twee betekenissen is een vondst. Maar nu het ritme. Wanneer je in dit gedicht géén pauze neemt na de derde regel kom je ritmisch helemaal verkeerd uit. Met zorg timen dus! Voor de muzikanten onder ons : het is een typische vierkwartsmaat met een opmaat van drie tellen, twee achtste
noten op ging de, en een drietelsnoot op door. Voor de klemtonen zie de rechterversie.
Op zoek naar stemmen Op zoek naar stemmen
ging de premier met spreken ging de premier met spreken
zo langdurig door zo langdurig door
dat hij ten langen leste dat hij ten langen leste
nog zijn eigen stem verloor. nog zijn eigen stem verloor.
Het zijn de verzen die een dergelijk vrolijk en gaaf ritme hebben die mij het meest bekoren. Ze doen me dan erg denken aan de geniale Olleke-bollekes van Drs. P, aan goede limericks of andere bekende light-versetypen.
Dan een voorbeeld waarin Tahon heel ingenieus het moderne leven (wonen in een loft, met zijn onmetelijke, ongedeelde ruimte) verbindt met de aloude taakverdeling tussen man en vrouw (zij stofzuigt … en dan óók nog eens de visitekamer!). Echter, hoe ik ook pas en meet, ik krijg het ritmisch niet in de vorm. De derde regel zit dwars, laat die maar eens weg, dan loopt het als een trein. Misschien dat het omwisselen van regel één en drie enig soelaas biedt? (Ik ben heel benieuwd of andere lezers van Tahons gedichten ook die sterke behoefte aan metrum c.q. cadans voelen als gevolg van het rijm.)
Echtelijk contact
in de ruimte van de loft
hij groet haar wuivend
terwijl ze in de verte
de visitekamer stoft.
Inhoudelijk bestrijken de verzen de seizoenen, de jaarlijkse feesten van Carnaval tot Kerst, aan sprookjes ontleende motieven, en de politiek tot en met het lief en (klein) leed van alledag.
Rukwinden vol sneeuw, Najaar in de tuin
maken van de winterlucht al wat afstierf ruim ik op,
een hemels gezicht … eerder traag dan vlug,
vooral vanuit de living de herfst van het leven deed
waar gelukkig aardgas ligt ook zijn intree in mijn rug.
Een merkwaardig ei : Aan de winkeldeur
nergens vertoont het een barst, zie ik al lang twee heren
evenmin een scheur, in de regen staan
maar zijn schaal draagt desondanks uit respect wil geen van hen
het gebroken wit als kleur. vóór de ander binnengaan
Er is op ’t huisje Ik ontmoet ze weer
van Hans, Grietje en de heks dat meisje met haar hondje,
vast een dakpan zoek: lopend langs de vaart –
op mijn bord bij het ontbijt ze knikt lief een goede dag,
ligt een schijfje peperkoek. ’t hondje ook, het kwispelstaart.
Ik vond een paar schoonheidsfoutjes. Drie aaneengeschreven woorden die dat in de context niet hadden moeten zijn. In : steeds kom ik er een tekort had er eigenlijk te kort moeten staan. Elders vond ik nog teveel i.p.v. te veel en dichtbij i.p.v. dicht bij. Ten slotte citeer ik deze kyoka:
Met zijn voet ontwricht
van het toneel verdwenen
danst zij zonder hem
de pas de deux toch verder
maar met half zoveel benen.
… met half zoveel benen … ! Alsof ze eerst het dubbele aantal benen had. Bepaald komisch, niet in de laatste plaats omdat je tegelijkertijd een rekensommetje maakt: hoeveel benen heeft iemand over als hij met half zoveel benen verder moet dansen? Oók aardig is dat, hoewel door één persoon uitgedanst, de dans in zekere zin toch een pas de deux blijft : na het vertrek van hem niet meer voor twee persónen maar nog steeds wel voor twee bénen. Ik heb alleen enige moeite met de – misschien met opzet ? – incorrecte grammaticale constructie in de kyoka. Immers : hoe kan zij nou verder dansen terwijl ze met zijn voet ontwricht van het toneel is verdwenen?
Maar lang niet iedereen zal over deze dingen vallen. Het zijn ook maar kleinigheden in deze geslaagde bundel voor liefhebbers van het lichte genre.