Marian Poyck
Meestal staat er een waarneming aan de basis van wat er wordt verwoord in haiku en tanka. Hoe komen wij eigenlijk tot een waarneming? Om maar eens één van onze zintuigen bij de kop te pakken: wij zijn geneigd te denken dat wat wij zien louter afhankelijk is van de prikkeling van ons netvlies, door de oogzenuw doorgevoerd naar de neuronen in de visuele hersenschors. Daar heb je het fenomeen ‘zien’ echter maar voor een klein deel mee verklaard. Als het zover is, moet er namelijk een vertaalslag volgen die de binnengekomen prikkels omvormt tot iets herkenbaars, iets met betekenis.
In onze vroege jeugd leren wij visuele informatie om te zetten naar beelden met inhoud. In onze hersenen worden neuronen zo geschakeld, dat visuele prikkels betekenisvolle beelden worden. Dat aanpassingsproces gaat niet oneindig door. Voorheen blinde personen kunnen, eenmaal voorbij de gevoelige leeftijd voor het leren interpreteren van visuele prikkels, bij een eventueel herstel van het zicht nooit meer leren zien. Hun hersens zijn niet in staat tot het geven van betekenis aan de input die ze via de oogzenuw van het inmiddels herstelde oog krijgen. Iets vergelijkbaars doet zich voor bij doof geborenen die op latere leeftijd een cochleair implantaat krijgen. Zij worden ‘horendol’ van de prikkels die ze dan opeens doorkrijgen waaraan ze niet geleerd hebben betekenis te hechten.
Kortom: wat wij uiteindelijk waarnemen wordt bepaald door de ‘opvoeding’ die onze hersenen kregen, en staat bij lange na niet in een één op één verhouding tot de input die onze zintuigen van buiten krijgen.
Tot nu toe heb ik het over de ‘techniek’, het lichamelijk proces van het waarnemen gehad. Maar er is nog een parallel proces, namelijk de invloed die onze gedachten en stemmingen uitoefenen op onze waarneming. Zijn we ergens mee bezig dan komen er onevenredig veel zaken op ons pad die daar iets mee te maken hebben. We zijn op dat moment in hoge mate gevoelig voor zintuiglijke input die daarmee verband houdt.
Vrijwel iedereen heeft ervaring met het soms wel op heel opvallende manier samenvallen van gebeurtenissen: je bent zwanger, en opeens stikt het van de dikke buiken om je heen, je hebt je arm uit de kom gehad, en opeens tref je allerlei mensen die daar ook ervaring mee hebben. Er zijn niet opeens meer zwangeren, of mensen die hun arm uit de kom hebben gehad, ze verschijnen alleen in sterk verhoogde mate in je blikveld.
Een prachtig voorbeeld is het verhaal van die man uit een primitieve woongemeenschap die, geobserveerd door antropologen, voor het eerst in zijn leven een twintigste-eeuwse stad bezocht. Hij had nog nooit hoogbouw gezien; nog nooit auto’s of vliegtuigen aanschouwd. Dat zou wel een enorme indruk maken! … Maar wat bleek deze man uiteindelijk te hebben gezien, te midden van al die chaos? Nadat hij even tot rust had kunnen komen in een prikkelarme kamer, werd hem daarnaar gevraagd. Hij vertelde dat hij iemand had gezien die een enorme berg bananen kon dragen. Zóveel bananen had hij nog nooit één mens zien dragen (…!). Dat die bananen op een handkar hadden gelegen was hem ontgaan – die had je niet, daar, waar hij vandaan kwam.
Het gedicht Vertalingen van Ellen Warmond (1930-2011) komt nog dichter in de buurt van wat ik bedoel:
Hoe ik me voel vandaag
wordt onbedoeld en ongevraagd
in beeld gebracht
om acht uur ’s morgens
op een windstil plein:
een oude man die langzaam
een lege invalidewagen voortduwt.
De zaken die als uitgangspunt worden genomen voor haiku en tanka zijn vaak schijnbaar onbetekenend. Je verbaast je erover dat ze überhaupt waargenomen zijn. De verklaring daarvoor moet worden gezocht in die verhoogde gevoeligheid. Wij nemen iets waar omdat onze geest daarin iets herkent wat past in de grondstemming van dat moment. Wij filteren uit alles wat we zouden kunnen waarnemen precies datgene wat diepere betekenis voor ons heeft.
Het schaduwspoor* dat nu volgt, geschreven bij een tanka van Simon Buschman, belicht die complexe relatie tussen realiteit en waarneming. De overblijfselen van die duif worden niet opgemerkt enkel om wat ze zijn, maar om de gedachten die dat vergane leven bij ons oproept.
Schaduwspoor
Op zomaar een plek
in het naaldbos wat veren
van een duif, de kop
ertussenin, twee pootjes
die niet meer kunnen huppen.
Simon Buschman
Ja, denk je dan, dieren gaan dood. Duiven ook, net als mensen. Het verschil is dat mensen daarna nog met enige egards worden behandeld. Bij hun teraardebestelling of crematie doen we ons best het eraan vooraf gegane leven enige glans te verlenen.
Maar zo’n duif? Uit de tekst kun je afleiden dat hij waarschijnlijk wel door een ander dier verschalkt zal zijn. Van een karkas is geen sprake meer. Er wordt geen enkele moeite gedaan zijn resten te vinden. En toch – opgemerkt wordt hij wél!
Een tankadichter ontfermt zich over hem. Want mensen – mensen hebben iets met duiven. Vrienden die altijd terugkeren op het thuishonk, symbolen van vrede. De dichter beziet wat over is. Niet veel meer. Wat hem tot vogel maakte, is verdwenen. Enkel nog de kop, wat veren en pootjes die niet meer kunnen huppen.
Dat laatste. Bepaald niet wat je zou herdenken als je het leven van zo’n duif recht zou willen doen. Het benoemen haast niet waard. Zo’n kleinigheid, zo’n randverschijnsel. En juist daarin komt de overpeinzing ons tegelijkertijd ook zo na. Want het is niet de grootsheid van degenen die ons ontvallen zijn die wij het meeste missen. Het zijn de kleine dingen, de dingen die wij niet vermelden in de herdenkingstoespraak. De manier waarop iemand voor de spiegel stond te schutteren met zijn stropdas, hoe hij je steeds claimde als hij weer eens iets kwijt was, hoe hij kon genieten van het alledaagse. Allemaal voorbij.
–Pootjes die nooit meer zullen huppen…
Voor Vuursteen bewerkte tekst van een lezing, gehouden op 13 mei 2011 ter gelegenheid van de presentatie van de bundel Gegeven de tijd. Deze bundel bevat tanka’s van Simon Buschman, met door 66 medeauteurs geschreven schaduwsporen (zie noot in de marge) naar aanleiding van deze tanka’s.