J. van Tooren – Japanse Tanka-poëzie

J. van Tooren - Japanse Tanka-poezieCalligrafie: Miyako Vos-Kobayashi
Uitgegeven in: 1978
Aantal pagina’s: 20
Uitgave: Zeeuws Kunstenaarscentrum
ISBN: 90 6354 004-3

Een man zat naast mij
en toonde mij met tranen
zijn beide handen
vol zand geschept; ik zal
hem nooit kunnen vergeten

Ishikawa Takuboku

Inleiding

Vanaf het begin van haar ontwikkeling had de Japanse poëzie een eigen karakter, zoals alle kunst van dit moeilijk toegankelijke, rotsachtige eilandenrijk, door een gevaarlijke zee van China gescheiden. Een eigen karakter had ook de Japanse religie, „de Weg der Goden”, Shinto; een onomschreven weg, die de mens terugvoert naar zijn oorspronkelijke eenheid met de goden en met zijn land, zonder enige moraalregels: alleen oprechtheid en zuiverheid „zijn de goden lief”.
De Japanners voelen zich dan ook onmiddellijk verbonden met de natuur van hun prachtige land en zij kregen de begaafdheid, dit in allerlei vormen uit de drukken.

De Japanse beschaving ontwaakte vrij laat – in het begin van onze jaartelling had men niet eens een eigen schrift!
Omstreeks de derde eeuw ontving zij echter een enorme impuls, toen vrij plotseling de zeer oude Chinese cultuur het land begon binnen te stromen. Dit gebeurde niet met geweld, zoalsin Europa, waar de Romeinse veroveraars hun beschaving meebrachten, maar door uitwisseling van gezantschappen, vooral met de koninkrijken van Korea, dat gemakkelijker toegankelijkwas dan China en waar de Chinese cultuur reeds eerder was doorgedrongen.

Met groot enthousiasme wierp de artistieke en energieke Japanse geest zich op Chinese kunst en wetenschap, wijsheid en staatskunde; vooral de grootse Chinese poëzieverzamelingen maakten een diepe indruk.
Allereerst werd het Chinese schrift overgenomen en op de meest fantastische wijze aangepast aan de totaal anders geconstrueerde Japanse taal; de Japanse hulptekens ontstonden pas later. De leer van Confucius en ook die van Boeddha werden met grote eerbied aangehoord en opgenomen in de Japanse gedachtenwereld, al kon Boeddha’s opvatting van het mensenleven, als louter lijden, geen wortel schieten in de vreugdevolle Japanse levensopvatting. Slechts een besef van vergankelijkheid van alle lieflijke dingen gaat steeds sterker in de poëzie doorklinken.

Japan was destijds al vrijwel een eenheid, geregeerd door een rij van verstandige en voortvarende keizers en keizerinnen, die het land al in 604 een grondwet en later een nieuwe bodemverdeling gaven.
Via goede wegen kon contact worden onderhouden met alle uithoeken van het rijk. Het stralende middelpunt van alle geestelijk leven was het zeer kunstzinnige, creatieve en toch sobere keizerlijke hof, dat aanvankelijk volkomen onder Chinese invloed verkeerde. Menmoest er niet alleen Chinees kunnen spreken en schrijven, maar ook een citaat uit de Chinese poëzie onmiddellijk kunnen herkennen en aanvullen. Ook moest men zijn eigen gedachten kunnen uiten in een kort Japanse gedicht, dat meteen in een nieuw vers werd beantwoord.
Het is dan ook geen wonder dat het eerste monument van Japanse beschaving een poëzieverzameling was; maar wel, dat deze eerste en grootste verzameling meteen een hoogtepunt werd, befaamd in de wereldliteratuur, en door vele latere Japanse poëzieverzamelingen nooit overtroffen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *