door: Rob de la Rive Box
uit: Vuursteen zomer 1985
Over: W.J. van der Molen: Op een grasstengel klimmen, de Beuk, Amsterdam 1984.
Het is goed dat W.J. van der Molen ook zijn nieuwste bundel als gedichten presenteert en niet als haiku. De laatste benaming zou een niet te onderschatten deel van het poëzie lezende publiek helaas nog altijd kunnen afschrikken. Nu wordt de argeloze lezer eerst na het genieten van de bundel op de achterflap gewaar dat hij zich aan pure haiku heeft gelaafd. Of, om het in de eigen bewoordingen van deze toelichting-achteraf te zeggen: “Bewust wordt ernaar gestreefd de klassieke haikuvorm te vullen met een westers levensbesef. Het geheim van deze poëzie, om het mysterie op te roepen achter de woorden die zijn weggelaten, is echter bewaard gebleven.”
Persoonlijk spreken mij geheel in overeenstemming met deze karakteristiek die haiku in zijn bundel aan die, met een zorgvuldig behoud van de ware haiku-geest, door het meesterschap over het woord de ontspannende indruk wekken aan de letter van de strenge haiku-doctrine te zijn ontstegen. Een verademing na de mijns inziens bij velen nog te talrijke stijloefeningen op dit gebied.
De dunne regen
die er het begin van is –
ik twijfel aan alles.
Oudejaarsavond –
daar waar mijn ouders zijn,
is ook mijn zoon gegaan.
Uren onderweg
over een decimeter.
Een slak wanhoopt nooit.
Op een grasstengel
klimmen – en de overigen
over het hoofd zien.
Met minder woorden
dan ik ze kan beschrijven
denk ik de dIngen.
Rechtdoor gelopen
terwijl ik misschien beter
linksaf had gekund.
Terug en weer thuis –
de oude vijandschap met
mezelf ontstaat weer.
W.J. van der Molen toont opnieuw een dichter te zijn die niet slechts het kristallisatieproces van de haiku naar vorm en inhoud aandurft, maar dit proces volvoert op een wijze die zowel zijn persoonlijk dichterschap als de nederlandstalige haiku zeer overtuigend gestalte weet te geven. Als zodanig neemt hij in ons taalgebied, als een van de helaas nog veel te schaarse vooraanstaande dichters die zich met haiku bezighouden, een bijzondere plaats in.
… en tegen een mikrofoonhengel opgeklauterd
Het mag een lofwaardige daad van de NCRV heten om de uitzendig van Literama-donderdag van 7 maart j.l. geheel te wijden aan deze bundel. Voor zo’n programma zijn uiteraard verschillende benaderingen mogelijk. Een algemene oriëntering m.b.t. haiku aan de hand van de gedichten, een kritische beschouwing van het werk of – en daarvoor koos Literama – zonder verder kommentaar of toelichting, deze dichtkunst voor zichzelf laten spreken. Een verantwoorde, eerlijke krachtmeting om vriend en vijand met de literaire waarde van haiku te confronteren.
Noch de kwaliteit van de voor dit programma gekozen haiku, noch de ongetwijfeld consciëntieuze voorbereiding ervan, hebben kunnen verhinderen dat deze uitzending niet geheel geslaagd is. Het naar goed haiku-gebruik tweemaal zeggen van het gedicht had hier de vorm gekregen in het representeren van twee stemmen. Daarbij was de keus gevallen op een vrouwenstem in mineur en een gladde mannenstem in majeur. Het gevolg hiervan was, dat op een enkele uitzondering na, door de zich aan de luisteraar opdringende verschillen in interpretatie en aksentuering onrecht werd gedaan aan het wezen van haiku in het algemeen en aan de voorgelezen gedichten in het bijzonder. De drie e’s van eenvoud, eerlijkheid en echtheid, die juist in het werk van Van der Molen zo duidelijk naar voren komen, heb ik in deze radiovertolking te vaak moeten missen. Al met al zijn wij Literama-donderdag niettemin veel waardering verschuldigd voor de ruime aandacht die aan Van der Molen en door hem aan haiku is geschonken.