Waar zijn de woorden
voor deze zonsondergang,
de gloed van het rood;
tussendoor vogelzang en
waar de wind geluid aan geeft.
Zo’n 1000 tot 1500 jaar geleden (zelfs wat vroeger) ontstond in de Japanse cultuur de dichtvorm tanka. Een natuurimpressie vervloeit met een persoonlijk gevoel. De dichtvorm is vijf regels met doorgaans 5-7-5-7-7 lettergrepen. De tanka wordt vaak beoefend, tot vandaag de dag; en ook meer en meer buiten Japan. J. van Tooren bezorgt honderden vertalingen, geeft een indrukwekkend overzicht en beschrijft de tanka-geschiedenis in ‘Tanka ― Het lied van Japan’, Meulenhoff 1983. De tanka wordt door poëziekenners het lyrische hoogtepunt in de Japanse poëzie genoemd.
Karel Hellemans, emeritus-hoogleraar Japanse Cultuur, benadrukt dat veruit de meeste tanka’s ‘ingeweven’ zijn in (poëtisch) proza, in een context passen en zo veelal een tijdsbeeld geven. Een tanka en een tekst tezámen worden een tanbun genoemd: tanbun = tan van tanka, bun van verhaal, geschiedvertelling en expressie. Frits Vos is de grote kenner en vertaler van het tanbun-werk, getuige alleen al zijn ‘Als dauw op alsembladeren’, Meulenhoff 1988, en het eminente ‘Een nieuwe vijver’ over de levenskunstenaar Ryokan (1779-1831). Tot nu toe werd bij ons van een schaduwspoor gesproken. Het begrip schaduwspoor wordt nu vervangen door tanbun.
Vergelijkbaar hiermee is de haiku (ontstaan in de 16de eeuw) en de haibun. De haibun is een haiku, verweven met een tekst. De haibun is zich in ons taalgebied stilaan aan het inburgeren; en de tanbun volgt. Op deze wijze vormen tanbun en haibun een mooi duo, evenals tanka en haiku. Een klavertje vier in ons wijds poëtisch landschap.