De oude bloemist
al vlechtend aan een rouwkrans
zingt hij een liedje.
(Siem van den Nieuwendijk)
Het terras vol zon
drie vliegjes verdronken
in droge sherry.
(Wyts ten Siethoff)
Schaterend gelach
in het verpleegstershokje;
de oude man sterft.
(Paul van den Bergh)
Vanuit zijn ziekbed
ziet hij hoe aan de einder
de zon ondergaat.
(Karel Hellemans)
Ziekenhuisdagen –
het nachtkastje ternauwernood
binnen haar bereik.
(Truus de Fonkert)
Rond het open graf
schikken zich regenschermen
tot een dichte kring.
(Truus de Fonkert)
Ze is wat kleiner
na het leggen van die roos
midden op de kist.
(Gaby Bleijenbergh)
Op Allerzielen:
bloempotten op twee benen
zoekend naar een graf.
(Herwig Verleyen)
Hand in hand gaan wij
langs de bemoste zerken,
grootvader en ik.
(Adri van den Berg)
pas vlak voor zijn dood
verbrak mijn vader zijn zwijgen
en vroeg over vroeger
(Joop van Hulzen)
Sinds kort weduwe.
Toch benijdt haar de vriendin,
die gescheiden is.
(Anty Barkmeyer)
Gezellig vroeger
dekken voor twee, dat ik denk
als ik mij vergis.
(Dick Roggen)
Middenin het dorp
de doden rondom de kerk
zelfs een kind kent ze.
(Inge Lievaart)
Weerszij van de klok
de foto’s van mijn opa’s.
Wat weet ik nog echt?
(Sieven Cras)
4 mei
Terwijl alles bloeit
gedenken wij de doden:
alleen van toen?
(Corrie van der Baan)
Triomfantelijk
komt de kleine poes haar prooi
binnen opjagen.
(Heidi van Schuylenbergh)
Hij wees naar de spin
die ik zojuist dood trapte.
Hij slaapt, hé mama.
(Hilde Bakker)
Vaarwel oude hond!
Hoewel jouw wereld klein was
is ons gemis groot.
(Anty Barkmeyer)
Weken na die prik
maar ach – in mijn tuin nog steeds
honde- drolletjes.
(Carla Pols)
Nog traag bewegend
wordt de vlinder weggesleept
door een paar mieren.
(Louis Hankart)
afgetuigd boompje
leunend tegen een schutting:
Kerstmis is voor bij.
(Imry Nagy)