Max Verhart
Waar we ook heel sterk in waren, dat waren, na kantoor, tochten naar den Ringdijk. Daar zaten we in ’t gras tusschen de boterbloemetjes beneden aan den dijk en dan kwamen de nieuwsgierige koeien met hun groote oogen en keken naar ons en wij keken naar de koeien. (…) En dan begon ’t te schemeren, de kikkers gingen kwaken, één ging er vreeselijk te keer, vlak bij mijn schoen, m’n eene voet lag bijna in de sloot. Andere hoorde je zachtjes, ver, heel ver weg. Een koe, die je nauwelijks
meer kon zien in de halve duisternis, hoorde je ’t gras afschuren. In de verte begon er een klagelijk te loeien. Een paard holde heen en weer, je hoorde ’t maar zag ’t niet. De koe bij ons blies en werd onrustig. Bekker zei ‘’t Is hier goeie. Zoo moest ’t maar blijven.’
De opgave was dit keer: bovenstaand fragment (of een onderdeel daarvan) uit het verhaal Titaantjes van Nescio (1882-1961) vangen in een haiku. Dertien lezers namen die uitdaging aan en zonden samen 57 gedichten in. Een beperkte respons. Misschien sprak deze opgave weinig lezers aan. Maar wellicht waagden maar zo weinigen er zich aan, ‘omdat’, om Ria Giskes te citeren, ‘Nescio natuurlijk niet te evenaren is.’ Waaraan ze toevoegde : ‘Een feest om de héle Titaantjes weer eens te lezen!’ Bouwe Brouwer vertolkte eenzelfde mening: ‘Een bijzonder rijk stuk tekst’, vond hij. ‘Daarom misschien moeilijk om in een haiku te vatten. Er is het menselijke aspect, de verteller, die terugblikt. Dat levert een gevoel van nostalgie, weemoed, het
voorbijgaan der dingen, op.
Het passeren van de tijd zit ook heel mooi in het visuele verstopt: van schemeren naar halve duisternis en tot slot: maar je zag het niet. En de zintuiglijke ervaring vind ik echt schitterend. Zoals ik hierboven zei : het visuele. Maar ook alle geluiden die er in zitten. En hoe het gehoorde en het geziene verweven worden. Veel dus.’
De meeste inzenders bleven dicht bij de tekst van Nescio, min of meer in de woorden die in het fragment zelf voorkomen. Dan is het allicht niet te verwonderen dat die gedichten niet of nauwelijks geïnspireerd schijnen. Ze hebben ongetwijfeld hun waarde voor de auteurs, maar mijns inziens geen meerwaarde voor anderen en worden hier dan ook verder overgeslagen.
Anderen bleven eveneens dicht bij de tekst van Nescio, maar gaven er wel degelijk ook iets eigens aan mee.
met grote ogen boterbloempjes
elkaar aanschouwen lichten in de schemering
de koeien en wij de koe laat ze staan
Rudolf Planet Leo Scevenels
Hebben bij Nescio alleen de koeien grote ogen, bij Planet hebben de Titaantjes ze ook. Maar koeienogen zijn letterlijk groot, terwijl dat bij de kantoorjongens eerder figuurlijk zo is. Dat elkaar met grote ogen, in letterlijke én figuurlijke zin, aankijken versterkt het gevoel van het één zijn van en opgaan in alles dat ook het prozafragment kenmerkt.
Scevenels heeft zelf gezien dat de gele boterbloemen in de schemer nog lang als het ware oplichten ten opzichte van de verdonkerende omgeving en dat de koeien ze laten staan (want boterbloemen zijn enigszins giftig, vooral de Blaartrekkende boterbloem) – wat het fragment allebei niet zegt. Hij breidt de observatie dus uit, maar blijft daarbij trouw aan de geest van het origineel.
Nog twee voorbeelden van dicht bij de tekst blijven en toch iets eigens meegeven:
wij weerspiegeld onder aan de dijk
in koeienogen monden de gesprekken uit
boterbloemen in kikkergekwaak
Elisabeth Visser Ida Gorter
Visser levert een wat lastig gedicht af. Hardop gelezen kan je verstaan ‘wei weerspiegeld / in koeienogen / boterbloemen’. We zien in koeienogen de wei weerspiegeld, met in die wei boterbloemen. Maar er staat geen ‘wei’, er staat ‘wij’. En het gedicht gaat dus over het jezelf herkennen in de wereld om je heen. Daarbij kan het gedicht op twee manieren gelezen worden, afhankelijk van waar je een cesuur plaatst (waar je het gedicht ‘snijdt’): wij weerspiegeld in koeienogen / boterbloemen; of: wij weerspiegeld / in koeienogen boterbloemen.
De eerste lezing interpreteer ik vooral letterlijk : het is wat je feitelijk ziet. De tweede versie interpreteer ik meer figuurlijk : je herkent jezelf (wij weerspiegeld) in wat je ziet (in koeienogen boterbloemen). Die dubbele duiding maakt het tot een holografische haiku in de zin van de vorige opgave (zeugma).
Gorter zegt op een zeer originele manier in een formulering die van humor getuigt dat praten overgaat in luisteren. Ze blijft daarbij dicht bij de oorspronkelijke tekst, maar vanuit een eigen inleving. ‘Ik heb weer eens gezien dat uit voorstellings- en vooral invoelingsvermogen óók inspiratie kan ontstaan’, schreef ze in een begeleidende mail. En: ‘Het wijst me er ook op dat haiku of senryu, ontstaan “achter het bureau”, heel waardevol kunnen zijn. Bestaat ons hele leven niet uit gedachteprocessen, inclusief onze directe zintuiglijke waarneming?’
Een andere mogelijkheid dan dicht bij de oorspronkelijke tekst blijven is om die vanuit een hoger abstractieniveau te beschouwen. Pom Hoogstadt doet dat in beide volgende gedichten:
momentopname Na kantoor ben jij
morgen is niet van belang toch een heel ander mens en
koeien en kikkers boterbloemetjes
In het eerste gedicht wordt gefocust op het besef van hier en nu, de ‘momentopname’, waarvan het fragment getuigt. En dat hier en nu is : koeien en kikkers – iets anders bestaat even niet. En het tweede gedicht zegt onder meer dat dat totaal opgaan in het hier en nu een eenheidservaring is met de wereld om je heen: de kantoormens wordt boterbloemetjes (en koeien en gras en kwakende kikkers en een ongezien hollend paard). Hoogstadt formuleert dat heel origineel.
Ria Giskes had in beide volgende gedichten een soortgelijke benadering: een reflectie op Nescio’s tekst.
kantoorlucht dromen
inruilen voor de geur van een ander leven
van het gras koeienogen
Het eerste is eigenlijk een simpele analyse van waar het fragment over gaat : het inruilen van kantoorlucht voor grasgeur. Waarbij ze aan de zintuiglijke gewaarwordingen van zien en horen ook nog die van het ruiken toevoegt, dat in de oorspronkelijke tekst niet voorkomt! Verder zit er een zekere speelsheid in de betekenissen en gevoelswaarden van de woorden (kantoor)lucht en (gras)geur.
Bij het tweede gedicht kan je je afvragen wie er droomt van een ander leven: die koe in wier ogen gekeken wordt of degene die in die nieuwsgierige koeienogen kijkt. Nescio zegt in feite het eerste, maar de haiku van Giskes laat ook de andere lezing toe. Maar waarom zou je beide lezingen niet tegelijk laten gelden? Als lezer heb je ook je keuzes!
Een derde en weer geheel andere benadering vinden we in deze gedichten van Bouwe Brouwer:
maanloze nacht de pony schurkt
stroomopwaarts snelt tegen een oude stam –
de roep van een reiger wolkenflarden
We treffen hierin naar de letter niets aan van het fragment van Nescio. Die heeft het immers niet over een stroom of een reiger en rept evenmin van een boomstam of wolkenflarden. Maar het observeren, het zien en horen van de dingen in het Hollandse landschap zoals ze zijn, hebben deze gedichtjes wel degelijk gemeen met het prozafragment. Heel mooi verwoord is het visualiseren van iets dat alleen maar gehoord wordt : de roep van de reiger die stroomopwaarts snelt – zoals Nescio een paard niet zág, maar alleen hóórde heen en weer hollen.
Hebben beide haiku’s van Brouwer dus naar de letter niets van de Titaantjes aan den Ringdijk, naar de geest hebben ze dat des te meer. Wat uiteindelijk helemaal zo vreemd niet is, als je ervan uitgaat dat Nescio zelf al keek met de ogen en de geest van een haikudichter – al heeft hij vermoedelijk nooit van zijn leven van haiku gehoord.
Eigenlijk valt die ‘haikugeest’ te benoemen als ‘het beleven van het zijn’ – een formulering die voorkomt in mijn definitie: Een haiku is een karige constructie van woorden met de functie het beleven van het zijn op te roepen.