Beeldspraak en personificatie

Max Verhart

Haiku’s (of senryu’s) die gebruik maken van beeldspraak en/of personificatie: dat was dit keer de opgave. 40 inzenders zonden tezamen 150 gedichten in. Toch voldeden ze niet alle aan de opdracht, alsof niet alle inzenders de begrippen beeldspraak en personificatie goed kenden. Daarom eerst voorbeelden van Pom Hoogstadt (bovenste twee) en Ina Kuiper onderste twee), die beide stijlfiguren bekwaam toepassen:

Los breekt het onweer.                                                   Moet je kijken!
Ootmoedig buigt het riet voor                                       Ieder blaadje draagt een mutsje
zoveel majesteit.                                                             voor het slapen gaan.

Stadgedruis verstomt –                                                  Eindeloze reis –
door de stille winkelstraat                                             op de huid van de weg trilt
slentert nu de wind.                                                       de middaghitte

Buigend riet op zich is geen personificatie, maar riet dat voor iets of iemand buigt is dat wél : er wordt menselijk gedrag toegeschreven aan iets anders dan een mens. En een blaadje dat sneeuw draagt levert geen beeldspraak op, maar zo’n sneeuwlaagje een mutsje noemen is zuivere beeldspraak. Hoogstadt slaagt er bovendien in om een grapje in zijn haiku te smokkelen: het mutsje is een slaapmutsje, oftewel een borreltje voor het slapen gaan!

Kuiper laat de wind slenteren, ook weer menselijk gedrag dat aan iets anders wordt toegeschreven. ‘Slenteren’ roept iets rustgevends op, iets gemoedelijks. Je ziet als het ware de dag tot rust komen – om nog een personificatie te gebruiken. En het vergelijken van het wegdek met een huid is weer een goed voorbeeld van beeldspraak.

Nadat in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw de haiku in ons taalgebied meer en meer navolging vond, was het lange tijd min of meer een gebod dat deze twee stijlfiguren niet in een haiku thuishoren. Hans Reddingius herinnert daaraan als hij schrijft dat hij er nog steeds moeite mee heeft : ‘Dat komt voor een deel van het soort haikuopvoeding dat we allemaal gehad hebben.’ Maar ook, onderkent hij, door zijn beroepstraining en ervaring als zoöloog met nadruk op oecologie en ethologie: ‘Een belangrijk gebod was steeds: Gij zult dieren niet vermenselijken. Je moest afgaan op wat je kon waarnemen en meten en geen gevoelens of gedachten hineininterpretieren. Ik sta daar eigenlijk nog steeds wel achter, maar men moet nergens een dogma van maken.’ Inderdaad. En poëzie schrijven is trouwens heel wat anders dan wetenschap bedrijven.

kletsnatte kleren                                                             zo’n wekker toch
achter de regenwolken                                                   altijd maar vroeg uit de veren
lacht de zon mij uit                                                         voor een ander
Hans Reddingius                                                                   Ettina J. Hansen

Een lachend zonnetje op zich is een wat clichéachtige personificatie, maar Reddingius speelt met dat cliché door van dat lachen uitlachen te maken. In de haiku (of senryu) van Hansen is ‘vroeg uit de veren’ op zichzelf een tot staande uitdrukking geworden oude beeldspraak, maar ze gebruikt hem hier als personificatie, waarmee ook zij bovendien een spelletje speelt. We doorzien dat het niet klopt, maar dat is er nou net zo leuk aan.

Tegenwoordig hebben haikudichters minder moeite met deze stijlfiguren. Het grote aantal inzendingen maakt dat op zich al duidelijk. Maar elke techniek en elke stijlfiguur is altijd een middel en nooit een doel. Weliswaar wordt het toepassen ervan in het kader van deze opgavenrubriek een doel, maar dat doel is natuurlijk om gevraagde techniek toe te passen als middel om de haiku meer zeggingskracht te geven. Dat lukt dus niet als beeldspraak of personificatie min of meer clichématig wordt toegepast. Personificaties als ‘dansende sneeuwvlokken’ of een ‘lachend zonnetje’ en beeldspraken als ‘vrolijke kastanjekaarsjes’ of ‘het palet van de herfst’ brengen eerder de dood in de haikupot dan leven in de haikubrouwerij. Is het dan verboden om clichés te gebruiken? Nee, niks is verboden, maar het gaat erom hoe je ze toepast. Wie zo’n cliché weet op te poetsen, bijvoorbeeld door er een bijzondere draai aan te geven, geeft daardoor zijn haiku extra lading mee (zie de haiku van Reddingius). Maar dan moet je in dat oppoetsen ook weer niet te ver doorschieten…

‘Ja, als het makkelijk was deed ik het zelf wel,’ zoals een van mijn collega’s placht te zeggen.

Hier een selectie uit de inzendingen waarin de toegepaste techniek van personificatie of beeldspraak naar mijn smaak de haiku een meerwaarde geven:

chat-verkering –                                                              Haar oude tasje
vingertoppen spreken                                                    ademt pepermunt – met een
ogen luisteren                                                                 vleugje viooltjes.
Rudolf Brenninkmeijer                                                          Bep Grootendorst

bloeiende bloemen                                                         Wolken in galop
op een oude grijze bunker                                             ze rennen langs de hemel
– hij kleurt ervan                                                             smijten met regen.
Ans van der Zon                                                                   Johanna Kruit

zij draagt het zonlicht                                                    Ze krijgt lachrimpels
in haar Sèvres porselein                                                de maan op de tuinvijver
– de magnolia                                                                het water kabbelt
Topy Wolf                                                                           Maria De Bie-Meeus

zij rijden voorbij
op hun kleurige fietsjes
kinderstemmetjes
Marie-José Van Uffelen

Bij enkele nog een opmerking.

We kennen de staande uitdrukking ‘kleuren’ of ‘een kleur krijgen’ vooral in de betekenis van ‘blozen’. Een ‘blozende bunker’ is een perfecte personificatie. Maar het aardige is hier dat Van der Zon die personificatie, oftewel de figuurlijke betekenis, inwisselbaar maakt met de letterlijke.

De vergelijking van een magnolia met Sèvres porselein treft mij als een sterke beeldspraak en wat deze haiku van Wolf nog sterker maakt is dat die beeldspraak pas in de laatste regel onthuld wordt.

Van Uffelen tenslotte schept haar personificatie (voorbijrijdende kinderstemmetjes) door middel van een pars pro toto (een deel dat voor het geheel staat). Met de kinderstemmetjes (deel) bedoelt ze immers de kinderen (geheel) op hun fietsjes. Maar zou er gestaan hebben: ze rijden voorbij / op hun kleurige fietsjes / de kinderen dan was met het pars pro toto ook de personificatie weg!

Van Saskia de Boer spraken me haar beide gedichten aan:

twee tuinstoelen –                                                          alleen het touw
op hun lege zittingen                                                     heeft nog weet van de dromen
neemt de stilte plaats                                                    van het bootje

In de tweede is zelfs sprake van tweevoudige personificatie: een touw dat ergens weet van heeft en bootje dat droomt.
Van Ida Gorter troffen mij eveneens twee gedichten:

al dat spiegelen…                                                           hoog boven het park
het rijtje waterwilgen                                                     hebben de populieren
komt niet meer rechtop                                                 een onderonsje

De eerste suggereert een vorm van ijdelheid bij de waterwilgen: gefascineerd als Narcissus door het eigen spiegelbeeld blijven ze maar over het water gebogen staan. Bij het tweede gedicht moet het wel om ratelpopulieren gaan. Bij de minste wind beginnen die te ‘ratelen’.

Als ik dan toch met paren gedichten bezig ben, ook twee van Ria Giskes Pieters. Beeldspraak en personificatie paste ze al vaker toe, schrijft ze. Maar niet of nauwelijks in combinatie met een tweedeling, oftewel nevenschikking, zoals in vorige opgaven gevraagd werd. Giskes houdt zich daar sindsdien meer bewust mee bezig en, schrijft ze, ‘ik zie hoe langer hoe meer, dat die [nevenschikking] een haiku meer spanning en inhoud kan geven. Dus dat laatste ook geprobeerd en gemerkt, dat enkele oude haiku’s daar ‘beter’ van werden!’ Waarvan akte:

noordoostenwind                                                           scherp licht
de polder een ijspaleis                                                   kerktorens worden opnieuw
vol tochtgaten                                                                 geslepen

Twee prima voorbeelden van beeldspraak. In de eerste zelfs een soort doorgetrokken beeldspraak. Dat de polder hier ‘ijspaleis’ heet is er één, maar die tochtgaten zijn een tweede: plekken waar die ijskoude wind je opeens de volle laag geeft. En die kerktoren worden natuurlijk niet echt met een vijl of puntenslijper bewerkt : maar dat scherpe licht, het woord zegt het al, scherpt alles aan, niet in het minst die kerktorens.

En vooruit, ook twee van Ad Beenackers :

In de lege kerk                                                                 De bliksem schicht ;
staat een brandend kaarsje                                           het geluid rolt struikelend
roerloos te bidden.                                                          over de wolken.

Een ‘biddend kaarsje’ en ‘struikelende donder’ : fraaie voorbeelden weer van personificatie.
We besluiten de selectie met twee haiku’s van Gerrit Wassing, de dichter van wie in de vorige aflevering werd gezegd dat hij beide stijlfiguren voorbeeldig beheerst. En inderdaad:

Het voorjaar is leeg –                                                      Het donkert –
alleen de schemering                                                      iemand heeft de wind
loopt over het land                                                          naar binnen geroepen

Hier wordt nog het nodige aan de verbeelding van de lezer overgelaten. Wat, om eens een middelbare schoolvraag te stellen, bedoelt de schrijver met ‘iemand heeft de wind naar binnen geroepen’? Tja – dat het windstil is geworden, bijvoorbeeld. Of dat het er ergens binnenshuis stormachtig aan toegaat. Of beide. Als je zulke verklaringen zoekt ga je het gedicht met je verstand te lijf. Niks mis mee. Maar je kan het gedicht ook gevoelsmatig ondergaan en ervan genieten, zoals je je ook aangesproken kan voelen door een schilderij waarvan je ook niet in detail weet wat het voorstelt. Voor iedereen geldt vermoedelijk dat de waardering voor een gedicht (of ander kunstwerk) een individuele mix is van verstandelijke en gevoelsmatige beleving.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *