Max Verhart
“De regel ‘eindelijk regen’ heeft me aangezet om me in te leven in situaties waarin de opluchting, vervat in ‘eindelijk’ van toepassing is. En daarbij de clichésituaties te negeren (…).” Aldus Adri van den Berg ter inleiding op de twee haiku’s die zij voor deze opgave inzond.
De eerste daarvan is gebaseerd op de herinnering aan een wandelvakantie op Madeira. Het was warm toen en de deelnemers snakten naar een natte dag. Die kwam niet, maar in de haiku kon ze het alsnog laten gebeuren. De andere haiku, schrijft ze, is ‘puur bedacht’, en ‘voortgekomen uit het denken over werkelijke regen en metaforische regen’. De uitspraak dat een haiku slechts vanuit een authentieke ervaring geschreven mag worden heeft ze in de loop der jaren namelijk meer en meer losgelaten, want: ‘Waarom zou iemand niet een haiku mogen bedenken? Elke waarneming wordt immers via bedachte woorden omgezet in een haiku, zelfs met behulp van zelfbedachte, niet in een woordenboek te vinden woorden – mits doeltreffend en niet al te geforceerd. Als het een geslaagde haiku is, zal bovendien niemand van de lezers kunnen bewijzen dat deze uitsluitend in het hoofd van de auteur heeft plaatsgevonden.’
Inderdaad: het enige haikumoment dat uiteindelijk telt is het gedicht zelf! Hoe dat tot stand gekomen is, is vervolgens misschien nog wel interessant, maar niet meer belangrijk.
De beide gedichten van Adri van den Berg laat ik verder voor zichzelf spreken:
Eindelijk regen – Een verhit gesprek
vandaag gaat de wandeling onder een onweerslucht
naar een waterval! – eindelijk regen
Het negeren van clichésituaties: die opwekking kan niet genoeg onderstreept worden. De regel ‘eindelijk regen’ impliceert bijvoorbeeld dat er een warme en droge periode aan is voorafgegaan. Dichters die de twee resterende regels in de haiku gebruiken om dat impliciete gegeven nog eens expliciet te verwoorden met verwijzingen naar verdord gras en dergelijke, blijven in het cliché hangen. Ook oorzaak en gevolg haiku’s komen vaak niet verder dan nogal clichématige
beelden: straten komen blank te staan, veldwegen worden modderpaadjes, enzovoort: allemaal voorspelbaar gegeven de regel ‘eindelijk regen’ en gedichten die er niet meer dan iets dergelijks mee doen schieten te kort.
Dat tekort schieten zit hem overigens niet in het oorzaak en gevolg karakter op zich, maar in gebrek aan originaliteit. En die originaliteit zit hem bijvoorbeeld in de onverwachte observatie:
eindelijk regen Na dagen roepen
maar nu de bui voorbij is zijn de poezen weer terug
ligt de rogge plat eindelijk regen
Ida Gorter Johanna Kruit
Beide gedichten gaan over de regen als oorzaak van een gevolg (waarbij Kruit het gevolg voor de oorzaak zet): de platgeslagen rogge en de terugkeer van de poezen. Maar het zijn gevolgen die je als lezer verrassen en die – mede daardoor – de gedichten ver boven het cliché uittillen.
Originaliteit kan ook een kwestie zijn van de formulering:
eindelijk regen eindelijk regen
haar glunderende gezichtje de eerste druppels boren
boven nieuwe laarsjes gaatjes in het meer
Marleen Wenneker-Hulst Ina Kuiper
Beide gedichten tonen vrij voor de hand liggende oorzaak en gevolg situaties.
Het plezier van het ‘eindelijk’ kunnen gebruiken van nieuwe laarsjes of een nieuwe paraplu kwam onder de inzendingen herhaaldelijk voor. Over het algemeen waren die gedichten niet onaardig, maar ook niet bijster origineel. Dan wordt weer eens extra benadrukt hoe belangrijk de woordkeus is. En met name in dat opzicht stak de haiku van Wenneker boven de andere uit.
Je hoort wel eens dat in een haiku bijvoeglijke naamwoorden ongewenst zijn, maar zowel ‘glunderende’ als ‘nieuwe’ zijn hier wezenlijk voor het effect. Het punt is dat bijvoeglijke naamwoorden die een waardeoordeel inhouden vrijwel altijd een haiku bederven, maar puur beschrijvend, zoals hier gebruikt, behoren ze tot de onmisbare bouwstenen van de haikudichter.
Kuiper toont een beeld dat heel herkenbaar en op zichzelf bepaald niet verrassend is. Maar druppels die gaatjes boren in het meer is zo simpel en tegelijk zo origineel en scherp geformuleerd dat ze je naar iets vertrouwds laat kijken alsof je het voor het eerst echt ziet!
Een andere vorm van originaliteit is spelen met de opdracht, buiten het patroon treden dat de voorgeschreven formulering opdringt – of lijkt op te dringen:
hoge windveren eindelijk regen
laagvliegende zwaluwen koel, nat fris, helder,
eindelijk regen? eindelijk – regen
Ida Gorter Hans Reddingius
eindelijk regen eindelijk regen –
zich de kralen aan elkaar – drie maanden blauwe lucht
een kind blij gemaakt maakt depressief
Paul Mercken Paul Mercken
Bij Gorter is er nog helemaal geen regen, het is droog, warm en drukkend, maar er zijn tekenen die de hoop wekken dat het er dan toch eindelijk van komt. Ze bereikt dat onder meer door de opdrachtregel van een vraagteken te voorzien. Zo geeft ze een heel eigen draai aan de opdracht.
Reddingius zoekt het in de herhaling: koel, nat, fris, helder – de tweede regel is eigenlijk niet meer dan een explicitering van de eerste. Vervolgens doet hij er nog een schepje boven op door de in derde regel de eerste bijna exact te herhalen; bijna, want middenin is er een gedachtestreepje geplaatst. De herhaling in verschillende variaties stuwt de oorspronkelijke observatie ‘eindelijk regen’ daardoor op tot een intense verzuchting: Eindelijk! Regen!
Mercken haalt in zijn ene gedicht een grapje uit door uit te gaan van een andere betekenis van het woord ‘regen’ in de opdracht. Hij treedt het verst buiten het gesuggereerde patroon en is in die zin zonder meer de meest originele inzender. Of die haiku ook los van de opdracht een goed gedicht is? Nu ja, dat doet er even niet toe! Het tweede gedicht is eveneens woordspelig, want is ‘depressief’ nu psychologisch of meteorologisch bedoeld? Of beide?
dit weer wekt bijtlust Eindelijk regen
en opgekropte tranen de steppe in haar ogen
eindelijk regen stroomt vol tranen
Margriet van der Meulen Joke Rhebergen
nevels vertalen eindelijk regen –
boomkruinen in grisaille mijn grootvaders broeikas
eindelijk regen die geur
Herman Cogghe Gré Wansdronk
Vier gedichten die mij om verschillende redenen aanspraken, al is die bijtlust bij Van der Meulen wellicht wat cryptisch. In een ander gedicht gooit ze een hengeltje uit en zo is ook die bijtlust te verstaan: als het regent wil de vis wel bijten. En die opgekropte tranen? Tja, ze laat het nodige aan het inlevingsvermogen of de fantasie van de lezer over; misschien iets te veel in dit geval, maar toch spreekt mij dat veel meer aan dan haiku’s die eigenlijk niets aan de creativiteit van de lezer overlaten.
Bij Rhebergen is, om de term van Adri van den Berg over te nemen, sprake van ‘metaforische regen’ (en metaforische droogte). De ‘steppe in haar ogen’ heeft al zo lang droog gestaan – maar eindelijk komen de tranen los. De tranen in de haiku van Van der Meulen kunnen trouwens eveneens worden opgevat als ‘metaforische regen’.
Ook Cogghe gebruikt een metafoor: grisaille. De regen vernevelt het uitzicht op een boomgroep in een in grijstinten uitgevoerd schilderij.
Wansdronk tenslotte baseert zich op een associatie: de regen die op de droge aarde valt maakt een geur los die haar meeneemt naar lang geleden: grootvaders broeikas. Technisch is het overigens ook een zuivere nevenschikking!
Tenslotte het werk van nog twee dichters die via de opgave naar hun verleden werden terug gevoerd.
Maurice Trippas had de volgende haiku liggen, een herinnering aan zijn verblijf als jong ambtenaar in Kongo: eindelijk regen / de rode aarde wordt zeep / weer stijgt de rivier. ‘Het lijkt mij geen nevenschikking,’ schrijft hij. ‘Dat in het regenseizoen het rivierpeil stijgt is nogal wiedes.’ Inderdaad, een oorzaak en gevolg haiku dus. Maar rode aarde die (metaforische!) zeep wordt is natuurlijk verrassend – althans voor degenen die de situatie ter plaatse niet kennen óf niet vertrouwd zijn met zachte zeep. Sinds mijn jeugd heb ik die ook niet meer gezien, maar de zogenaamde groene of zachte zeep, die overigens
vaak bruinrood was, werd toen nog onder meer gebruikt voor de was. Trippas heeft voor de opgave zijn haiku aldus herschreven:
eindelijk regen
de harde, rode aarde
wordt zachte zeep
Is het nu nevenschikking? Nee – nog altijd oorzaak en gevolg. Maar in elk geval met een originaliteit die het gedicht boven het cliché uittilt.
Nevenschikking was trouwens bij deze opgave ook niet vereist, al was uw opgavenredacteur wel nieuwsgierig in hoeverre deelnemers die techniek uit de vorige opgave in deze zouden toepassen. Geturfd is dat niet, maar het is hooguit een vrij kleine minderheid.
Als laatste van de 39 inzenders, samen goed voor 177 gedichten (beide aantallen zijn een record!), Inge Lievaart:
Eindelijk regen
de waterkelder zingt weer
heel het huis zingt mee
Een ‘jeugdervaring in ons dorp Oosterend op Texel,’ licht ze toe. Tot haar tiende was er daar waterleiding noch elektriciteit in de huizen. Regenwater werd opgevangen in tonnen, maar het ‘meesterhuis naast de school had ook water van het schooldak! En borg het in de diepe klinkende kelder.’ Als elders de tonnen leeg waren, konden de dorpelingen voor water altijd nog bij meester Lievaart terecht! Dat haal je allemaal natuurlijk niet uit het gedicht op zichzelf, maar wél dat regen goed was voor een nieuwe watervoorraad en daarom een bron van opluchting en vreugde kon zijn.