Ad Beenackers
Alle Japanse haiku’s en tanka’s, die ooit in het Nederlands vertaald zijn, heb ik gelezen. Als ik een mooie haiku of tanka tegenkom, Japans, Vlaams of Nederlands, dat maakt niet uit, schrijf ik hem op een archiefkaartje en geef hem een plaatsje in mijn eregalerij.
Vrijwel altijd betreft het gedichtjes die ik mij direct toe-eigen door er een persoonlijke betekenis aan te geven, maar er zijn uitzonderingen, zoals de volgende haiku van Yosa Buson (1715-1783), in de vertaling van J. van Tooren (Japans gedicht, p. 110, Meulenhoff 1985):
Nu moet je heengaan;
tussen de groene wilgen
ligt de lange weg.
In deze haiku, die me blijft intrigeren, wordt iemand aangespoord om heen te gaan omdat de weg nog lang is. Niets bijzonders : mijn moeder zou het gezegd kunnen hebben. Als aan zo’n aansporing nog iets toegevoegd wordt, is dat normaliter om de noodzaak van tijdig vertrekken te onderstrepen, bijvoorbeeld omdat er slecht weer verwacht wordt of omdat het vroeg donker wordt. Heeft de toevoeging betrekking op de weg, dan verwacht je zoiets als een slecht wegdek, schaarse verlichting, gevaar bij nacht, en dergelijke. Niets van dit alles : de weg ligt tussen groene wilgen. Ik kan dat niet combineren.
Het lukt me daarom niet om het gedicht te voltooien; het me toe te eigenen. Het is alsof het gedicht een geheim bevat, dat het niet wil prijsgeven.