Door W.J. van der Molen (Vuursteen, lente 1985)
Op de ontstaansgeschiedenis en de ontwikkeling van de haiku-vorm hebben de Japanse dichters in de loop der eeuwen hun stempel gedrukt. Weliswaar lag de vorm vast, maar in de marge van deze vorm bleken vele variaties mogelijk, wat de gevoelsinhoud en de poëtische lading betreft.
De inhoud van een gedicht wordt bepaald door de impulsen en de persoonlijkheid van de dichter; het levenswerk van een dichter leert ons zijn totale persoonlijkheid kennen.
Een moeilijkheid hierbij is, dat er in de mij bekende talen nauwelijks of geen uitgaven voorhanden zijn, die het totaalwerk van de belangrijkste haiku-dichters afzonderlijk bundelen. Ik beschik slechts over een aantal bloemlezingen, waarin her en der verspreid losse gedichten voorkomen, meestal gerangschikt naar de seizoenen en vervolgens naar diverse nevenonderwerpen.
de ontoereikendheid heeft mij de moeite doen nemen de mij bekende gedichten van Basho te selecteren, met een begin van chronologie. tenslotte bleken het er ongeveer vierhonderd te zijn.
De dichterlijke loopbaan van Basho strekt zich uit over een periode van amper dertig jaar, waarvan de eerste tien (1662 – 1672) als een aanloopperiode moeten worden gezien. Een deel van zijn jeugd genoot hij bescherming in dienst van een rijk plaatselijk heerser, met wiens zoon hij een zinvolle relatie onderhield. Deze laatste stierf in 1666. Het beoefenen van haiku vormde een belangrijk deel van hun gemeenschappelijke tijdpassering.
Basho doet zich in die tijd kennen als een ambitieuze jongemen, met enig dichterlijk talent en een onrustige aard, aarzelend tussen maatschappelijk aanzien en een grotere befaamdheid als dichter. Losgeslagen verlaat hij zijn vertrouwde omgeving en zijdelings houdt hij zich bezig met de ontwikkeling van haiku in het algemeen: hij publiceerde een 30tal bloemlezingen. Gelijktijdig studeerde hij in Kyoto, de toenmalige hoofdstad van Japan, filosofie, poëzie en kalligrafie.
vast staat dat Basho zich omstreeks 1672 in Edo (Tokio) heeft gevestigd, aangezien hij daar ruimere mogelijkheden aanwezig achtte om zich zowel maatschappelijk als srtistiek een plaats te verwerven.
In 1680 had hij zijn naam als dichter stevig gegrondvest. Hij gaf les in poëzie aan een 20-tal toegewijde discipelen, die gezamenlijk een huis voor hem bouwden. Een aldaar in 1681 geplante bananenboom (basho) verschafte de dichter tegelijkertijd zijn pseudoniem.
De eerste tien jaar in de ontwikkeling van Basho als dichter zijn weinig belangwekkend. Zijn haiku werden in de gangbare traditie geschreven en vaak maakten zij nog deel uit van een gemeenschappelijk, zinvol tijdverdrijf. Voor het beoordelen van de haiku uit deze periode is niet alleen kennis van het Japans noodzakelijk maar eveneens van de literatuur en de toenmalige cultuur. Ook was overwaaide uit China speelt een rol van betekenis mee.
De gedichten zitten vol woordspelingen en verwijzingen en de dichter hanteerde deze mogelijkheden met grote vaardigheid en uiterst vingervlug: aldus maakte hij zich het métier eigen.
In enkele haiku uit deze periode maken wij reeds kennis met de verrassende vergelijking, zoals door Basho is geïntroduceerd: de zgn. juxtapositie.
Daarin slaagt hij er wonderwel in binnen het klein bestek van de haiku een poëtische relatie tot stand te brengen tussen twee of meer schijnbaar afzonderlijke attributen, zonder dat daarbij de werkelijkheid geweld wordt aangedaan.
De associaties worden niet alleen opgeroepen door visuele emoties, maar eveneens door andere zintuigelijke ervaringen, zoals geur en geluid, en ook wel herinneringen of onbewuste, collectieve noties.
Het gedicht verwerft hierdoor een extra dimensie, waardoor de persoonlijk ervaring van de dichter meer en meer in het geding wordt gebracht.
Tijdens de jaren in Edo verdiepte Basho deze mogelijkheden. Een merkwaardigheid daarbij is, dat hoewel de dichter als persoon een tussenschakel zich steeds verder uit de werkelijkheid van de haiku terugtrok, wij hem niettemin als mens beter lijken te leren kennen.
Groeiend naar de top van zijn creatieve mogelijkheden slaagde hij er tenslotte in een zo trefzekere natuurlijke haiku te schrijven, dat deze de schijn wekt dat alle opzettelijkheid of toevalligheid eruit is weggevloeid.
In de ochtenschemer
een spartelende witvis
met een glimp van wit.
De dichter brengt samen en formuleert en laat niettemin de lezer ruimte voor eigen interpretatie.
Door het in praktijk brengen van alle tot dusver door hem ontwikkelde mogelijkheden van de haiku en het beheersen van de techniek ervan slaagde Basho er tenslotte in – door een steeds grotere behoefte aan afzien – een haiku te vervaardigen, die typisch eigen mag worden genoemd.
Wij schrijven thans het jaar 1686 en inmiddels zonde Basho zich in aanzien en een steeds groeiende bekendheid. De eerste reis westwaarts had hij reeds achter de rug. Zijn bezonken oordeel vond overal erkenning en de invloed van zijn leerlingen nam toe.
Een dichter van zijn formaat en een mens zozeer creatief in balans als Basho wordt zelden met rust gelaten en mede door zijn zwakke gezondheid begonnen de vreugden maar ook de lasten van het leven hem steeds meer te beklemmen.
De behoefte aan alleen zijn groeide en hij vond troost in de weerloze eenzaamheid van alles wat hem in de wereld omringt en in de eeuwige kringloop van de dingen is opgenomen, om ter plekke te voldoen aan de eisen van het blinde universum. De eenzaamheid, niet als het onvrijwillige en toevallige alleen-zijn, maar meer als positieve lotsvervulling, als levensdoel.
In het ondergaan van deze gemoedstoestand krijgen de haiku van Basho voor het eerst kosmische allure. De elementen hebben er vrij spel. Het is er koud, verlaten een aardedonker. De storm gaat er te keer; de zon Blakert en wordt door de rivier de oceaan ingeslingerd. De rotsen tekenen zich af en het enige dat nog wordt waargenomen is het alles doordringende sjierpen van de krekel, de roep van de bergkoekoek, de wegen van het licht en het geluid van water.
Doch de overgevoelige antenne van Basho signaleert meer. De eenzaamheid is er niet alleen. Ergens in de chaos vibreert communicatie. In de gesteenten klinken onvermoede echo’s op en er blijken verborgen verbanden te bestaan tussen de zon en de bloemen, de geur van de zomer en de zonsondergang, de gehele natuur, waarvan ook hijzelf deel uitmaakt.
Basho is onrustig in deze tijd. Hij onderneemt een aantal barre reizen en hij lijdt onder zijn chronische kwalen, evenzeer als hij gebukt gaat onder de pressie van de roem. Zijn verantwoordelijkheden als dichter, als meester en als medemens drukken zwaar. In een laatste en bijna wanhopige poging zoekt hij het in luchthartigheid, in lichtheid en tracht hij de lasten van een wereld die niet meer de zijnje lijkt van zich af te duwen met een glimlach van verstandhouding of berusting. Hij kiest voor wat hij eertijds zonder meer zou hebben veroordeeld.
De wereld van de natuur is nu een wereld geworden, waarin steeds meer de mens als inspirerende factor gaat optreden; de verworden attributen uit het verleden blijven echter mede zijn richting bepalen.
De mens is zijn eigen geschiedenis en het kan bijna niet anders dan dat ook de meest geslaagde tenslotte bij het ouder worden wordt geconfronteerd met de zin van het eigen bestaan, en het échec van zijn dromen.
De noodzaak tot het omsmeden van de dagelijkse werkelijkheid tot poëzie blijft weliswaar aanwezig en de werktuigen hiertoe zijn nog steeds in tuime mate voorhanden, maar niettemin… de persoonlijkheid lijkt zich te hebben uitgeput en de bevlogenheid die eens reikte tot achter en binnenuit het mysterie, ruimt meer en meer plaats in voor teleurstelling, frustratie, bitterheid en bijna cynisme.
Nog steeds is er de drang naar communicatie doch de inspirerende verwijzing lijkt gaandeweg uit de dingen te zijn weggevloeid. De glimlachende resignatie heeft zijn intrede gedaan en de altijd gastvrije natuur treedt tendele terug om plaats te maken voor de wereld van de stad, waarvan Basho zich niet kan en niet meer wil bevrijden.
Alvorens tot mijn eigenlijke onderwerp te komen, leek het mij nodig wat dieper in te gaan op de diverse perioden van het scheppend genie van de dichter Basho.
Het komt mij voor dat het palet van deze dichter, die zijn hele leven in dienst heeft gesteld van de kunst en de mogelijkheden tot vernieuwing van de haiku, zo breed is en tegelijkertijd zo beperkt, zo uitbundig en zo ingetogen, zo vol variatie en zo gericht, zo op hetzelfde moment naar buiten en naar binnen gekeerd, dat alle door ons opgestelde regels noodzakelijkerwijs moeten vastlopen in hun eigen consequenties.
Het is inmiddels duidelijk. Tijdens de diverse levens- en scheppingsperioden van Basho zijn aanwijsbare verschuivingen opgetreden. Niet alleen in de persoon zelf, maar ook in het verzelfstandigen van datgene wat Basho tijdens zijn raakpunten met de buitenwereld heeft waargenomen, geselecteerd en opgetekend.
Een dichter is creatief bezig met de taal en door middel van het woord werkt hij aan de verwerkelijking van zichzelf. Voorgaande in de traditie van zijn tijd gebruikt Basho bij dat proces de gangbare attributen die hij vindt in de natuur, die in al zijn schakeringen en wisselingen tegelijkertijd onveranderlijk is en onuitputtelijk.
ook in de creatieve mens is slechts een beperkte mate van vernieuwing mogelijk. Hij bouwt voort op wat is geweest en hij vormt een schakel naar dat wat nog vorm moet krijgen in de toekomst. Bij Basho zijn wij daar eveneens getuige van. Een vernieuwer was hij zeer zeker, zelfs in die mate dat vele generaties op zijn verworvenheden hebben kunnen teren. Ook de kracht van zijn dichterschap met daarbij annex zijn totale inzet en de variatie van onderwerp en benadering hebben daartoe bijgedragen.
Dat Basho tijdens zijn verblijf in Edo Zen praktiseerde lijkt mij hierbij een punt van ondergeschikte betekenis te zijn, hoewel sporen hiervan in een aantal van zijn gedichten aan de oppervlakte treden en Zen de geestelijke achtergrond is die het gehele werk adem geeft.
Met name doel ik op de vier gesteltenissen van furyu: sabi, wabi, aware en yugen. Doch deze gemoedsgesteldheden zijn eveneens vertrouwd aan de lezer die nauwelijks of niet met Zen in aanraking is geweest. Ik ben er bijna van overtuigd dat ook zonder deze praktische levenshouding Basho de dichter zou zijn geweest van de universele liefde, de aandacht, de zorg en de eerbied voor al het bestaande. De ogen van Basho zijn net als de onze geopend door het licht en tenslotte heeft de dood zijn zintuigen doen verstrakken. In zijn leven is Zen een belangrijke bijkomstigheid geweest. Maar zijn dichterschap heeft hierin centraal gestaan.
ik breng dit ter sprake omdat het mij de laatste tijd steeds duidelijker is geworden dat er een aantal misverstanden bestaan rondom het schrijven van haiku.
Haiku is een poëzievorm die de dichter kan hanteren om ordening aan te brengen in zijn gevoelens en om zijn on(der)bewuste zichtbaar te maken. Hij kan dit doen door middel van welke versvorm dan ook die hij dienstig oordeelt.
Poëzie heeft vrijwel nooit als hoofdbedoeling een levensovertuiging onder woorden te brengen, hoewel deze hierbij wel als bijkomstigheid kan doorbreken. Een doel op zichzelf is het echter zelden. Dit zou afbreuk doen aan de kwaliteit van de poëzie en wellicht ook aan die van de levensovertuiging.
De poëzie volgt zijn eigen wetten en bouwt zijn eigen werkelijkheid op, die los kan staan van de realiteit, maar hiervan wel afspiegeling kan zijn.
Wij kennen onze eigen dichters; sommige van hen zijn mystici geweest, anderen weer christelijk en enkelen homoseksueel. Het ligt voor de hand dat wij hen wellicht ook gekend zouden hebben indien zij dit niet zouden zijn geweest, tenzij deze in onze ogen bijkomstigheid in het gecompliceerde wezen dat de mens is, juist voor de kortsluiting heeft gezorgd, die het noodzakelijke proces tot poëzie in werking heeft gezet.
Willem de Merode was dichter en tegelijkertijd homoseksueel, calvinist en onderwijzer. In deze wereld waarin hij toen leefde moet deze combinatie een aantal spanningen hebben opgeroepen, waarvan hier en daar in zijn werk de neerslag kan worden teruggevonden. Momenteel staan wij anders tegenover deze zaken, maar ik acht het aannemelijk dat, indien de Merode thans nog in leven was, hij eveneens in poëzie van zijn andere werkelijkheid op een andere wijze getuigenis af zou leggen.
Basho leefde driehonderd jaar geleden in Japan. Hij was een groot dichter en een groot mens, hij beoefende Zen en hij was ervan doortrokken. Hij bekleedde een belangrijke plaats in het literaire leven van die tijd en hij onderwees zijn leerlingen poëzie. Hij trok het land door om zijn blik te verruimen en zijn ideeën ingang te doen vinden. Tijdens zijn leven vernieuwde hij zich herhaaldelijk binnen het kader van de aanwezige mogelijkheden in zichzelf en de buitenwereld.
Van hem zijn slechts zijn gedichten en zijn haibun overgebleven en enkele bijkomstigheden van zijn leven en zijn ideeën. Basho waarschuwt in een haiku zijn leerlingen voor een al te identieke navolging. Het lijkt mij dat wij, die zoveel jaren later in een geheel andere wereld, in een volstrekt andere cultuur leven, deze waarschuwing ter harte moeten nemen.
Indien het onze bedoeling is om Zen te gaan beoefenen zullen wij deze levenswijze moeten bestuderen en de harde wetten ervan moeten incorporeren in ons dagelijks leven, al of niet vergezeld van een aantal artistieke expressie-mogelijkheden, die ons vanuit die hoek worden aangereikt. Welke deze zullen zijn is afhankelijk van de structuur van onze persoonlijkheid en het beschikbare creatieve talent.
Doch ook zonder Zen zou er in Japan zijn gemusiceerd en geschilderd en zou de japanner aan zijn eigen tijd vorm hebben gegeven. Deze eigenschap is geëncorporeerd in het bestaan van de mensheid, door alle eeuwen heen; het blijkt onze universele taal te zijn.
Over het ontstaan van de gedichten van Basho tasten wij grotendeels in het duister. Aannemelijk lijkt mij dat een aantal haiku zijn ingegeven op het moment van het beschouwen van het onderwerp, tijdens de emotie van het zien van de lichamelijke gewaarwording daarna. Andere haiku zullen zijn ontstaan, toen Basho zat te ontbijten in zijn tuin, genietend van de morgenglories, want zo’n soort man was hij. Weer andere liggend op zijn stromat of in overweging met zijn leerlingen. Vele gedichten kennen hun vooremoties en zij dringen uit de diepten door de lagen heen van de menselijke persoonlijkheid en worden daar gefilterd en bijgekleurd.
Vast staat wel dat Basho zijn gehele leven tot op zijn sterfbed toe bezig is geweest een klimaat te scheppen met een gunstige voedingsbodem voor het ontstaan van poëzie.
Het kan immers nimmer zijn bedoeling zijn geweest de werkelijkheid om hem heen vast te leggen in stilstaande woorden; daarvoor zijn zijn haiku bewust te vaag gelaten en verzwijgen zij te veel.
Zijn poëzie is na een aarzelend en traditioneel begin meer geweest dan een aangename tijdpassering, meer dan het doen uitkristalliseren van zijn levensinstelling.
In Basho verdrongen zich vage noties die hij zich bewust wilde maken, die hij een plaats wilde geven in de werkelijkheid van zijn poëzie. Daarvoor slechts was hij bereid zich een levenlang in te zetten en woog hij woord voor woord en zin voor zin elke zeventien lettergrepen op een goudschaaltje. Daarvoor ook onderging hij welgemoed de ontbrenigen van zijn lange reizen. Daarvoor… en heel misschien ook om de lauweren te oogsten, die de resultaten waren van vele jaren van zorg en afzien.
Zen is een methode van leven, een wegwijzer naar nergens in het ergens. Met alleen maar zitten en mediteren, met alleen maar za-zen komt geen groot dichtwerk tot stand. Deze praktijk van het dagelijks leven kan echter wel hier en daar zijn neerslag vinden in de poëzie van die tijd.
Met Basho evenwel was meer aan de hand. Zijn dichterlijk vermogen keurde de dingen en de mensen om hem heen en hij waarmerkte deze. Hij drukte er zijn stempel van echtheid op. Veel van wat hij schreef zijn meer dan waarnemingen, meer dan een simpele weergave van wat hij vindt in de natuur.
De bloemen van de meloen, zij behoren niet toe aan de morgen noch aan de avond. De vogels schreien en er zijn tranen in het oog van de vis. Door de vluchtige dromen van de gevangen inktvis vloeit zomermaneschijn. In middernachtmaanlicht vreet zich de worm door een kastanje. In het donkere woud is de tempelfluit te horen, bespeeld door niemand. Het sjierpen van de krekels doorklieft de rotsen. In de afzondering van de winter ziet hij de pijnboom op het gouden scherm verouderen. Er is het vaagwitte geroep van de wilde eenden boven zee en hij kent de eenzame smaak van de dauwdroppel. In Kyoto bij het geluid van de koekoek denkt hij terug aan Kyoto.
Basho, de dichter. Hij is op zoek naar de werkelijkheid achter de dingen, voorzover deze raakpunten heeft met die lagen in zijn persoonlijkheid, zoals deze in de loop der jaren werden opgebouwd, tegelijkertijd met het onbewuste deel. Het is om deze reden dat hij zich distantieert van vele onderwerpen. Het harde, het gruwzame, het egoistische, het elkaar verdringende en het overrompelende krijgen geen plaats toegewezen in zijn poëzie. Daarentegen wel het liefdevolle, het verdraagzame, het aanvaardende, het duldend constaterende, het zorgende.
Basho heeft de dingen zichzelf laten zijn, Slechts hier en daar deed hij een feilloos bewuste greep en dwars daardoorheen kwamen zijn gevoelslagen bloot te liggen. De afstandelijke blijdschap om zijn bestaan en ook het lijden daaraan, de kleine verrukkingen en de decepties van alledag. De mens ook, maar dan niet in al zijn gedragingen, maar zorgvuldig uitgeselecteerd, als attribuut positief benaderd, nergens belerend.
In zijn tijd was Basho als dichter een vernieuwer. Hij heeft school gemaakt, omdat hij heeft bevorderd dat de haiku werd uitgetild boven het aristocratische tijdverdrijf, het gezelschapspel. Hij heeft er zich voor ingezet om in het geheel van zijn poëzie als verzwegen achtergrond – maar toch duidelijk aanwezig – het gevoelsleven van de dichter te introduceren, zij het uitgezeefd, gecontroleerd.
Hij is daarbij afgeweken van wat tot dan toe gebruikelijk was, ook in zijn gelegenheidsgedichten. Soms deed hij de vorm geweld aan. Vaak ook ging hij minder zachtzinnig om met de werkelijkheid of stelde hij zijn emoties centraal. Planten en dieren belaadde hij met zijn eigen existentiële problematiek.
Basho leefde in een wereld die hij voor ons herkenbaar heeft gemaakt, tot aan de onbekende geuren en heuvels toe, de stem van de spin. Zoals hij in de tempel opkeek naar de maan hebben wij zijn werkelijke gezicht gezien. Wij hebben hem zien spelen met de tijd en met vergelijkingen tussen zijn stem en de herfstwind, tussen zijn lichaam en een oude boom, tussen zichzelf en de zoute haringbekken in een viswinkel. Wij hebben een stukje gezien van de oerwereld, zoals Basho deze voor ons heeft opgeroepen. Een wereld zonder mensen, dieren en planten. Alleen een heelal van wolken, wind, water en licht.
Toen ik aan dit artikel begon had ik het voornemen te ageren tegen een aantal regels waaraan de haiku zou moeten voldoen om een echte haiku te kunnen worden genoemd. De gedichten van Basho lezend blijken deze steeds meer voor zichzelf te gaan spreken.
Voor mij gaat het in haiku niet alleen of uitsluitend om een natuurervaring, maar om het zichtbaar maken van emoties en gevoelens door middel van poëzie.
De aanduiding van het seizoen was gebruikelijk in die tijd, maar lijkt mij nu dikwijls ondergeschikt en wat al te gemakkelijk, tenzij er de kleur van een emotie doorheen breekt.
Wanneer er wordt getheoretiseerd over haiku lees ik over een “poëtisch, intuïtief en plotseling gevoel van een-heid met een object dat IS” en begrijp ik ten naaste bij wat er wordt bedoeld. Maar uiteindelijk kan ik er zo weinig echt mee doen. Het stelt zijn eisen met de betrekking tot het oncontroleerbare voorstadium van een gedicht, tot het aantal gedeeltelijk bewuste en onbewuste processen, die hebben geleid tot het bestaan ervan.
Van ver en nabij
ruisen de watervallen,
vallen de blaren.
Natuurpoëzie, jazeker. Maar toch…
In wezen gaat het ook hier over de dichter zelf en wat hij tot uitdrukking wil brengen. Alles wat hij als mens voelt lijkt heel veraf en toch is het dichtbij, binnen handbereik. De watervallen ruisen en er is licht en eeuwigdurende beweging, blijdschap bijna. Er is vallen en opstaan en er zijn regenbogen van verwachting. En herhaling en stroming.
Maar even ver en nabij vallen de blaren, vervagen geluidloos de kleuren, is er verval, nedergang. Het vallen begint steeds meer accent te krijgen. En aldus schrijvend en verzwijgend leidt Basho ons binnen in zijn eigen wereld en is de natuur gaandeweg tot een attribuut geworden, een hulpmiddel.
Regels hebben een dwingend karakter, Zij schrijven voor en lijken op wetsartikelen, zoals die verankerd liggen in het geweten van de gemeenschap.
En de gouden regels voor haiku dan? Het is alleen maar meestal zo, of dikwijls, of zoveel als mogelijk, vooral. Overal tref ik bij Basho haiku aan die zondigen tegen één of meer van de voorschriften. In de ruim 80 Basho-vertalingen van Mevrouw Van Tooren zeker een kwart. En wat blijft er van regels over indien zij zo weinig algemene geldigheid bezitten?
Elke dichter stelt zijn eigen grenzen en door de lezer wordt tenslotte bepaald wat door hem waardevol wordt geacht. Door de onbevangen lezer, die niet wordt gehinderd door van anderen overgenomen regels of een aangeleerde dan wel attractieve levensovertuiging.
Bij de beoordeling van een dichter dienen wij hem te benaderen zoals hij is en niet zoals wij willen dat hij zou moeten zijn. Sommige haiku van basho zullen ons meer aanspreken dan andere. Maar wat wij van hem kennen en wat hij ons heeft willen doen kennen logt voor ons in het totaal van zijn werken. Niet meer en niet minder.
Ik waag het mij nogmaals te herhalen. De haiku is een vorm waarin de dichter zich uitdrukt. De senryu is dit ook en heeft dezelfde vorm. Vaak blijken de verschillen overduidelijk. Soms zijn de grenzen moeilijk te trekken. Een haiku is soms net geen haiku meer en tegelijkertijd blijkt het evenmin een senryu te zijn. Is het gedicht dan mislukt? De vraag stellen is meen ik deze tegelijkertijd beantwoorden en als onbelangrijk terzijde schuiven. De ontwikkelingen in ons taalgebied lijken mij bovendien totaal verschillend van die in Japan.
Toen de haiku eenmaal als zelfstandige vorm was ontdekt, ontstond daarnaast zijdelings de senryu en langzamerhand op bruiloften en in logementen de verpaupering ervan. Bij ons te vergelijken met de limerick.
De Japanner heeft enkele eeuwen kunnen experimenteren met de haiku. Eeuwenlang hebben de grote dichters zich vrijwel uitsluitend bezig gehouden met de haiku zoals deze naar het Westen is overgewaaid met de natuur als grote stimulator.
Daarnaast is het ons nu mogelijk om eveneens kennis te nemen van de senryuliteratuur, waarbij de reacties van de mens op de samenleving meer naar voren wordt geschoven. Doch ook de vele tussenvormen blijken over een even grote levensvatbaarheid te beschikken.
Voor ons lijkt mij geen aanbeveling aanwezig het ene genre te stellen boven het andere. senryu is beslist niet alleen maar volkspoëzie en de haiku is niet uitsluitend voorbehouden aan de Zen-adept. De kwaliteit van zowel het een als het ander wordt aan het gedicht meegegeven door het niveau van de dichter en niet door het soortelijk gewicht van een aantal subjectieve nevenbedoelingen.
Vooralsnog is er binnen onze taal geen sprake van enige traditie. Pas dan zal daarvan sprake zijn indien er lijnen kunnen worden uitgezet tussen de kwaliteit van de praktijk en de theorieën die hierop misschien gebaseerd kunnen worden. Wanneer van het omgekeerde wordt uitgegaan lijkt mij dat dit moment steeds verder van ons af zal komen te liggen.