De puntjes van mijn oren

Ad Beenackers

Het moet na middernacht geweest zijn, van vrijdag 25 juli op zaterdag 26 juli 2008, toen ik Vliegen op de rijst opensloeg, een introductie in de haikuwereld, geschreven door Hans Reddingius (A3 boeken, Geesteren 2008). Ik zat nog steeds in de tuin, onder een lamp,
toen ik op bladzijde 25 las, hoe ik mij beter bewust kon worden van hetgeen er zich in mijn directe omgeving afspeelde: ‘Ga ergens op een rustige plek op je gemak zitten, wel graag rechtop, met je voeten op de grond, [ … ] met je ogen dicht [ … ] en richt je aandacht op je
eigen lichaam.’ Het resultaat was verbluffend:

Als ik mijn ogen sluit,
voel ik de puntjes van mijn oren –
verder voel ik niets.

Nooit eerder heb ik de puntjes van mijn oren gevoeld. Het moet de wind geweest zijn, anders weet ik het niet.

‘Richt nu je aandacht op één zintuig, [ … ] doe je ogen dicht en luister naar wat je hoort.’ Ofschoon het inmiddels doodstil geworden was, werd ik vrijwel meteen op mijn wenken bediend:

Een zware vrachtwagen
sleurt zich over de laatste drempels –
nergens brandt nog licht.

De chauffeur moet zijn toegestane rijtijd overschreden hebben om nog voor het weekend thuis te geraken. Ik hoorde hem voor elke drempel even inhouden, zoals ook een springpaard voor een hindernis soms lijkt te doen, om daarna bonkerig de barrière te nemen.
In de dot gas die hij vervolgens gaf, klonk iets van ergernis door. Dat inhouden voor een drempel doen we natuurlijk allemaal, daar zijn die drempels tenslotte voor, maar ik realiseerde mij pas nu dat ook springpaarden dat soms doen. Daar had ik nooit zo bij stilgestaan, maar vannacht zag ik het opeens voor me. Zoals Hans op bladzijde 12 van zijn boek schrijft, waarbij hij de Britse haikukenner R.H. Blyth aanhaalt, die ooit opgemerkt heeft dat een goede haiku je iets vertelt wat je al wist, maar waarvan je niet wist dat je het wist.
Het was die nacht, van 25 op 26 juli, minder stil dan ik aanvankelijk dacht. Vanaf het Centraal Station Utrecht hoorde ik een trein wegrijden, ongetwijfeld een goederentrein, gezien het nachtelijk uur. Ook nu bleef het niet bij de constatering dat er kennelijk nog een trein voorbij reed; ook nu werd ik getroffen door het eigenaardige van het geluid:

Zoals de trein voorbij sjokt,
als een kreupele, die haast heeft:
tek-tek, tek-tek, tek-tek.

Dat zo’n trein, als hij niet al te hard rijdt, telkens een dubbele tik op de rails geeft, was me uiteraard al eerder opgevallen. Vannacht gunde ik mij kennelijk voor het eerst de tijd om daar langer bij stil te staan en pas toen deed het me denken aan iemand die mank loopt; iemand die desalniettemin haast heeft: tekketek, tekketek, tekketek, tekketek, tekketek, tekketek …

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *