Nog volop zomer
maar heel vroeg in de ochtend:
een geur van herfst.
(Erna M. Horden)
De bloemenventer –
door de stortregens voert hij
niets dan chrysanten.
(Henk de Vlieger)
In dichte mist
zie ik geen hand voor ogen –
ik stap voet voor voet.
(Emily Pols-Duiker)
Koude herfstmorgen –
op geparkeerde auto’s
schijnt bleek het zonlicht.
(frederice van Faassen)
Dezelfde regen
die tegen het raam klettert
valt stil op mijn hand.
(Nanneke Huizinga)
Het maakt stil troostend
mijn wangen en voorhoofd nat:
dit najaarsbuitje.
(Vincent Duindam)
Novembernevels –
langs vergrijzende oevers
verheft zich het riet.
(P. Dietze)
Het waait en waait
en het geluid van de storm…
ja, dàt alléén maar.
(Pom Hoogstadt)
Verstijfd en vervaald
de wind speelt er niet meer mee,
riet in het voorjaar.
(Miep van de Rivière)
Het heeft opnieuw gesneeuwd.
De half gesmolten sneeuwman
is ondergesneeuwd.
(Bart Mesotten)
Terwijl hij sneeuw ruimt
verandert het jongetje
zelf in een sneeuwpop.
(Tjits Veenstra)
Dit ochtend-gloren:
zelfs de sneeuw staat in vuur
kou is niet zó koud.
(Marianne Kiauta)
Nu nog strenge vorst,
wanneer komt weer plotseling
die geur van aarde?
(Loes den Ouden)
Regen en regen –
ach, de versgevallen sneeuw
is haar kuisheid kwijt.
(Hermy Blumenthal)
Natte sneeuwvlokken
jagen voorbij mijn venster;
hechten zich nergens.
(J.J. van der Bendl)
Gisteren nog sneeuw
– vandaag hinnikt het paard
de lentezon toe.
(J. Elte Schülein)
Aan de ijspegels
stralen zilveren sterren
in het zonlicht.
(An Bijvoet)
Door snerpende kou
haal ik wat mandarijnen –
zoentjes van de zon.
(Emily Pols-Duiker)
Gutsende regen.
Van de rijen dakpannen
stromen er beekjes.
(Hubert de Splenter)
buiten in de nacht
trekt de storm stotend voorbij;
ik lig en luister.
(Connie Visser Stutterheim)
Naderend onweer;
de bloedrode zon zoekt asiel
in avondnevels.
(W. Broeckhove)