Het Haiku-moment en daaromtrent

Door: Wanda Reumer

Men kan toch wel dansen, al is het niet met de bruid. Dit Nederlandse spreekwoord is een goed uitgangspunt voor de hierna volgende bespreking. Het ligt immers voor de hand het haiku-moment met een bruid te vergelijken en als je eenmaal in de bruiloftssfeer bent, kom je vanzelf op de bruidegom en de bruiloftsgasten daar omheen.

Vandaar mijn titel: Het Haiku-moment en daaromtrent.

Met bruid en gasten gaan we nader kennismaken. Beginnen we met de bruid en onze relatie met haar. De bruid in het spreekwoord is geen alledaagse verschijning, maar staat voor een ideaal, dat maar bij uitzondering te bereiken is. Zij is de personificatie van: een top-ervaring. Wat is een top-ervaring? De Amerikaanse psycholoog Maslow geeft een antwoord. Het is een moment van grote intensiteit, waarop je in staat bent, dat wat je waarneemt, te zien in zijn eigen “zijn”. Een moment waarop je – los van het denkproces – kan doordringen in het eigene van het waargenomen object.

De waarneming heeft als concentratie-punt het object en richt zich niet op het eigen ik, maar het is wél zo, dat we bij een topervaring mogen spreken van een samensmelting van wat twéé was, tot één nieuw geheel.

De dualiteit is weggevallen. Het object staat niet meer buiten ons. Voor de “ik” is het een grens-verleggend, een grens-verruimend gebeuren.

Je zou zelfs kunnen zeggen, dat de ik zich in subjectieve zin buiten ruimte en tijd bevindt, want op het moment van de top-ervaring verliest men het besef over deze dimensies. Het “hier-en-nu” is alles-omvattend geworden.

De top-ervaring (in ons geval dus het haiku-moment) geeft een schok, waarop geest en lichaam reageren, al naar de situatie dat meebrengt.

De geest bv. met gevoelens van ontzag, ontroering, weemoed, vreugde, verwondering; het lichaam met een sneller kloppend hart, kippevel, stokkende adem, trillende spieren enz. enz.

Ook hier valt een dualiteit weg: die tussen lichaam en geest. Marsman zegt in zijn gedicht “de bruid” als volgt:

…Nu ben ik opeens een lied
aan ‘t worden, fluisterend door het ijle morgenriet
nu smelt ik weg en voel mij openstromen
naar alle verten van de horizon
maar ik weet niet
meer waar mijn loop begon>

Ik ben nu volgegoten met geluk.

In dit fragment vinden we poëtisch verwoord, waar wij zo verstandelijk bij hebben stilgestaan.

Zo’n innerlijke bewogenheid kan een innerlijke ervaring blijven, maar zich ook naast de genoemde lichamelijke en geestelijke reacties, verder nog op verscheidene andere manieren openbaren.

In ons geval gebeurt dat met gebruikmaking van het medium taal. De waarneming, die een haiku-moment veroorzaakt, komt gehuld in woorden in de openbaarheid.

Teruggaand naar onze vergelijking kunnen we zeggen dat de ideale bruid een kleed zal dragen, dat past bij haar innerlijke gesteldheid. In de dichtkunst zijn er nogal wat woorden gewijd aan de bruidstooi. Vooral bekend geworden is het gedicht van Jan Prins, waarin Holland de bruid is. Ik geef u een fragment waarin wij meemaken hoe zij zich voorbereidt op de ontmoeting met haar bruidegom, de lentezon.

Ze was des morgens opgestaan
Een ranke frissche meid.
Ze deed haar gazen sluier aan
Van dunne dauwigheid.
Ze stak zich van de pereboom
Den bloesem in het haar,
Die witter dan een winterdroom
Is, – een wonder, wonderbaar.

Ze deed een gladde gordel om
Van zilverig allooi,
Van zuivren waterglans, – wat glom
Die gordel mooi!
Toen hechtte ze als een donzen vacht
Aan haar satijnen kleed
Den schuimrand, dien de zee haar bracht.
Toen was de bruid gereed.

In dit zo wonderwel bij de bruid “Holland” passende kleed van woordbeelden treedt zij de bruidegom tegemoet. Hoe zal dat zijn met ónze bruid, het haiku-moment? Hoe zal zij gekleed zijn als zij haar lezer onder de ogen komt? Welke bewoordingen zijn in overeenstemming met haar innerlijke lading? Wij komen dan wel bij een heel ander woordgebruik uit dan van Jan Prins.

Hoe poëtisch ook gezegd, zo’n kleed als in dit gedicht zou onze bruid niet passen, zij zou in de overdaad verzinken. Hoe meeslepend de woordkeus bij de meer gebruikelijke poëzie ook kan zijn, het haiku-moment verdraagt alleen een integere soberheid. Wat is dan haar ideale verschijningsvorm? Naar mijn inzicht: een drieregelige constructie van resp. 5-7-5 lettergrepen: drie versregels, die met behoud van hun eigenheid, met elkaar in verband moeten staan; op welke wijze dan ook.

De hierna volgende voorbeelden zullen dat onderstrepen.

De herfsthemel rijst
hoog boven de heuveltop
waar een ceder staat.

(Kikaku)

In de avondwind
gaan alle witte rozen
zachtjes bewegen.

(Shiki)

Hier zijn drie versregels onderdeel van één zin; die dan ook op één ademtocht gelezen kan worden.

Oh! Morgenglories!
– mijn emmer is gevangen;
ik vraag om water.

(Chiyo-Ni)

Deze drie versregels zijn elk op zich een volledige zin en vragen bij het lezen een adempauze. Toch staan ze niet los van elkaar; de meevoelende lezer zal ze in hun verband weten te plaatsen.

Een gebroken brug
daarachter staan zo eenzaam
de wilgebomen.

(Shiki)

Twee facetten van de waarneming (de brug en de wilgen) hebben hun onbereikbaarheid gemeen. Door ze op haiku-wijze met elkaar in verband te brengen wordt de ervaring versterkt.

Een mandje vol gras
staat in de lentebergen,
maar er is niemand.

(Shiki)

Twee aan elkaar tegengestelde facetten van de waarneming – de aanwezigheid van het volle mandje en de afwezigheid van degene die plukte – vullen elkaar aan tot één waarneming.

Het woordje “maar” noemt de tegenstelling met name.

Als de onderdelen van een waarneming niet taalkundig met elkaar verbonden worden, maar zonder commentaar naast elkaar worden geplaatst, dan spreken we van een juxtapositie.

Een klein krabbetje
komt langs mijn voet opklimmen;
koel is het water.

(Basho)

Tempel aan zee
op het ritme van de fluit
naderen de golven
.
(Basho)

Het gebruik maken van een juxtapositie blijkt in de haiku-poëzie heel goed te werken. De situatie voor de lezer wordt daarbij optimaal. De weg naar de innerlijke emotie is nog niet uitgestippeld. De lezer kan zelf de verbindingen leggen en zo zijn eigen emotie doen ontstaan.

Een spilwoord (pivot-woord) komt minder voor, maar wordt in de haiku-literatuur genoemd als één van de mogelijke karakteristieken van de haiku-vorm. Als voorbeeld:

Tussen de zware
tarwe-aren, na de bui,
werd het pad smaller.

(Joso)

Twee woorden “tarwe-aren” en “pad” staan met hun bijbehorende woorden gegroepeerd om “na de bui”.

Dat laatste is de spil van de haiku, de andere waarnemingen zijn daardoor beïnvloed.

Hetzelfde geldt voor het woord “bed” in de volgende haiku:

O, wat heerlijk
spel, in bed – vuurvliegen
in ‘t muskietennet!

(Buson)

Er zijn haiku, die in hun laatste versregel een verrassende conclusie of tegenstelling hebben. Deze volgt dan niet gewoon op de twee voorafgaande, maar brengt de daarin beschreven ervaring naar een wijdere, diepere betekenis. Dat geeft een extra spanning aan het vers; het onderstreept het plotselinge van het haiku-moment. Beroemde voorbeelden:

Zie, door de scheuren
in mijn papieren venster
beeldschoon – de Melkweg.

(Issa)

Al mijn zorgen
achter mij geworpen,
zag ik de zomermaan

(Shiki)

Toen mijn bijl neerviel
diep in het winterbos – plotseling
de geur van het hout

(Buson)

Uit de schaduwen
van alle aardse dingen
de maan van heden

(Nangai)

Dit over de drie versregels en hun onderlinge relatie.

Ook wat woordkeus betreft, heeft zich een ideaalbeeld uitgekristalliseerd.

Men is het er algemeen over eens dat een haiku alleen een eenvoudige, maar trefzekere woordkeus verdraagt, waarbij de emotie van het ontstaansmoment kan worden overgedragen, eenvoudige maar niet on- of a-poëtische woorden, integendeel! Gelijkheid van klinkers (assonantie) of medeklinkers (alliteratie) of nabootsing van geluiden (onomatopeeën) klankkleur (het gebruik maken van bv donkere (lage) en lichte (hoge) klanken) komt regelmatig voor, terwijl ook het ritme waarin de woorden geplaatst zijn belangrijk is voor de poëtische kracht.

assonantie
Uit de schaduwen
van alle aardse dingen:
de maan van heden.

(Nangai)

alliteratie
De slang slipte weg
de berg is stil geworden
een witte lelie

(Shiki)

onomatopee
Het sneed door mij heen
bij ‘t bed van mijn dode vrouw
trapte ik op haar kam.

(Buson)

klankkleur
Een grijze zee
met verre mauve oevers
en meeuwen, meeuwen.

(Kijokosui)

klankkleur
De berg is donker
het pampagras der vennen
staat in avondlicht.

(Buson)

De woorden bij voorkeur in het nu geplaatst, ook al ligt het haiku-moment in het verleden. Het gebeurt immers iedere keer opnieuw op het moment dat het gelezen wordt. Het zal een versterking zijn als de woorden dan actueel zijn.

Ergens in het bos
daar ligt een kleine vijver;
het ijs is er dik.

(Shiki)

Een haiku-moment ontstaat door een specifieke waarneming, daarom verdient het de voorkeur, dat de woorden zich daarnaar richten en dat de verleiding wordt weerstaan de ontstaansschok om te zetten in iets van algemene aard.
Ter vergelijking:

Een krekelhuisje
ligt leeg – heeft hij dan waarlijk
zich weggezongen?

(Basho)

‘t Is niet te merken
aan ‘t zingen van de krekels
hoe snel ze sterven.

(Basho)

Samenvattend kunnen we zeggen, dat een haiku-moment je overkomt. In een plotseling en vaak onverwacht ogenblik verbindt het een waarneming in de buitenwereld met een emotie in je eigen binnenwereld. Iets van het “andere” smelt samen met iets van de eigen wezenskern. Daarom vinden we in de ideale haiku altijd iets van de levende of levensloze natuur. In onze taal hoeft dat voor mij niet met een seizoenswoord te gebeuren. In het Japanse brengt het seizoenswoord een soort versnelling in het verstaans-proces mee. Daar werkt het als kortschrift en is als zodanig bruikbaar. Die “buiten-ervaring” is, denk ik, heel essentieel voor de haiku. Daar zal nooit – zoals dat soms bij de meer gebruikelijke poëzie het geval is – alleen het innerlijk van de auteur aan de orde zijn. Het gaat om het gevoel van verbondenheid met iets van het “andere”, dat de basis is van de emotie. Als dat “andere” menselijk is, dan spreken we van senryu, maar dat valt buiten deze bespreking. Niet iedereen zal hetzelfde ideaalbeeld hebben, ik kan niet anders doen dan u het mijne geven, maar voeg er wel aan toe, dat ik er graag aan mee werk dat wij in onze haiku-kring ruimte scheppen voor andere inzichten.

Wij zijn aangekomen bij: en daaromtrent. Wat hiervoor besproken is mogen we tot een ideaalbeeld rekenen.

Zijn daarin nu veranderingen mogelijk zonder dat het wezenlijke wordt aangetast? ik ben overtuigd van wel; wij kunnen immers toch wel dansen al is het niet met de bruid.

Top-ervaringen zijn uitzonderingen, maar gewone ervaringen zijn ontelbaar. Wij zullen nagaan welke marges we hebben t.a.v. het ideaal-beeld, zowel innerlijk als uiterlijk; waarbij het mij goed lijkt te beseffen, dat wij strevend naar het bereiken van het ideaalbeeld er veelal mee tevreden moeten zijn, dat onze teksten in de marges terecht komen.

Inhoudelijk zijn de mogelijke veranderingen niet meer dan nuanceringen en alleen maar aan te geven door de woorden zwakker of ondieper.

De schokervaring kan zwakker zijn, de emotie minder diepgang hebben; de haiku-houding is graadmeter; zij is en blijft de innerlijke voorwaarde.

Voor wat de kern betreft, kunnen er op het inhoudelijke vlak geen concessies worden gedaan. Een haiku wordt in een haiku-moment geboren.

Soms wordt de haiku-vorm gegeven aan teksten die hun oorsprong niet vonden in de schok van het haiku-moment, maar die geroeid zijn in een denkproces. Zo’n tekst mist die spontane verbinding van object en subject, van de natuur en de auteur, en mist dus de grondhouding die bij een haiku hoort. Dat houdt in dat een haiku over een haiku geen haiku is.

De ware haiku
paart diepe betrokkenheid
aan open aandacht.

Je kunt gedachten hebben over haiku en die, omdat de vorm je aanspreekt, in 5-7-5 neerschrijven, maar daar wordt het nog geen haiku door. De haiku is dan gebruikt als kennis-overdracht. Rob de la Rive Box heeft de naam tripletten bedacht.

Ook andere schrijvers, die aanvoelen dat sommige van hun teksten hoewel in 5-7-5 geschreven, niet de naam van haiku moeten krijgen, zoeken naar passende namen: zeventientjes, schrijfsels, meditatie teksten e.d. Dit is m.i. een goede zaak, omdat het duidelijk maakt dat de vorm alleen nog geen haiku maakt.

Hetzelfde geldt voor de gebruikelijke aforsimen, die vaak waardevolle kortschriften als resultaat van een denkproces. Toch zijn er aforisme-achtige haiku. Het zijn haiku die in hun verwoording algemeen zijn en van inzicht en wijsheid getuigen (zoals gebruikelijk bij aforismen). We hebben echter toch met haiku te maken omdat de ontstaansschok herkenbaar is en het hier niet gaat om een tijdnemend denkproces.

Via verscholen
bloemen brengen zon en wind
een glimlach over

Waarom zo droevig?
Het leven is een dauwdrop
een vonk in de zon

Stijlfiguren
Vergelijking, beeldspraak en personificatie komen in een ideale haiku niet voor, zo wordt ons voorgehouden. Ik denk dat het in zijn algemeenheid juist is, maar ik moet bekennen het spoor bijster te zijn. ik weet het niet.

In de poëzie van bv. Basho – om van Issa maar niet te spreken – komen dat soort stijlfiguren bij herhaling voor. De opstellers van haiku-regels hebben dat m.i. niet afdoende in hun voorschriften verwerkt. Moeten wij dan “zuiverder zijn dan goud”? Waar ligt de grens? Is “de wind strijkt” goed en “de wind aait” niet goed? Wat te doen met de volgende tekst van Shiki:

De wal en ‘t bootje
babbelen met elkander,
want de dag is lang

En wat met zijn “tobbe indigo” en met zijn veronderstelling dat een “vlinder droomt?”

Bij Basho lezen we over vluchtige dromen van een inktvis en wit gekrijt van wilde eenden of over zomerkruiden, die droomsporen zijn en over vogels die schreien. En Buson laat heuvels schaduw vangen en de lente aarzelen.

Dit zijn echt maar een paar voorbeelden. Van Issa koos ik er geen, daar liggen de vergelijkingen, beeldspraken en personificaties zo voor het oprapen. Voor mij zijn de voorschriften niet duidelijk en niet bindend; vooral ook omdat de onderhavige stijlfiguren zo bij het wezenlijke van onze taalhantering horen. Uiterste soberheid blijft echter geboden. Ik geef u een paar voorbeelden waarbij het voor mij, en dat is dus heel persoonlijk, te ver gaat.

Rode radijs groeit
Moeder aarde voelt zich weer
in haar knollentuin

de madeliefjes
die langs de waterkant staan
groeten de eendjes

de zee zendt golven
op ‘t strand zover ze kunnen
en roept ze terug

de zee lekt het zand
vluchtig lief en luchtigjes
met een moedertong
.

De marges op het uiterlijke vlak zijn wat nader aan te geven, al kan ik weer niet anders doen dan werken vanuit mijn eigen inzichten. Vijf jaar geleden dacht ik er anders over en vijf jaar na nu, zal het bij leven en welzijn ook weer zo zijn.

De drie versregels
Vooral in de Engels sprekende landen bestaat de neiging terug te gaan naar twee – en zelfs naar één versregel. De argumenten die men daarvoor aanvoert gaan terug tot de beginperiode in Japan. Voor mij werkt dat niet, maar ik erken wel het recht van deze schrijvers hun product een haiku te noemen, omdat de ontstaansschok herkenbaar en bepalend is.

Tegenover de propagandisten voor de “Eye-ku” neem ik een ander standpunt is. In deze “oog-verzen” kan ik geen haiku zien. Hiewel men door het in de klank weglaten van de H, er zelf al een woordgrapje van maakt en je van concrete poëzie kan spreken, wordt het toch als een soort “concrete”-haiku aangemerkt en blijft men de indruk wekken dat het iets met haikuhouding te maken heeft. Voor mij blijft het: leuk bedacht.

Een voorbeeld:

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
RRRRRRESRRRRRRRRRRRRRRRRRR
AAAAAKSNAAAAAAAAAAAAAAAAA
SSNSKESSKESSSSSSNAKESSSSSSSS
SSAKESSSESNSSSSSAKESSSSSSSSS
GGGGGGGGGGNAKGGAKEGGGGG
RRRRRRRRRRRRKESRAKERRRRRRR
AAAAAAAAAAAAASNAKEAAAAAAA
SSSSSSSSSSSSSSSSAKESSSSSSSSSS
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *