Er daalt een fijne
motregen over het water;
ik hoor de stilte
(Els Lock)
Ik luister, hoor niets
hoor dan toch iets, ik denk
dat het stilte is
(Marc van Halsendaele)
Het gewijde water
in de schemer van Godslamp
een vliesje stof.
(Surya)
Pluizen van distels
zweven zachtjes door de stad
boven de mensen.
(Jet Holleman)
Volkomen roerloos –
af en toe door vogels
beweegt er een blad.
(Loeke Groenendal)
De tuin ziet vermoeid.
Een enkele roos bleef na.
Vochtig gras berust.
(T. Slager-Krantz)
Verstilde tuinen,
besneeuwd; de winterjasmijn
bloeit de muren geel.
(Jan van der Meulen)
Verlaten speeltuin
een enkele schommel zwaait
zachtjes heen en weer.
(Louky Welther)
Gewoonweg zitten,
onwankelbaar als bergen,
zonder gedachten.
(Maria Heyman)
drukkende hitte –
heel de middag het geluid
van een heggeschaar
(Henk de Vlieger)
Wat een hete dag!
heel loom glijden mijn vingers
over de toetsen.
(Wim van den Akker)
De volzoete geuren
verraden al van verre
de meidoornbloesem.
(Loeke Groenendal)
Voor de deur groeien
twee witte paddestoelen…
een onbewoond huis.
(Nadia Radovici)
Dat beetje leven,
waar heb je dat verborgen,
dode duindoorn?
(Kees Buurman)
In dit jaargetij
ligt het erf er rustig bij
maar wacht maar, wacht maar.
(Cas Pepers)
de deur gaat open
daar staat-ie dan, nog wat rood;
boordevolle maan.
(Paul Akkerman)
onverwachts de maan
door de bamboe geruisloos
in twee gesneden
(Luk Daras)
Een wolkensluier
hult de volronde maan in
voorbijgaande rouw.
(W. Broeckhove)
spiegelend water
ligt over de akkers verspreid
– het regent maanlicht
(Vincent Duindam)
Door rijp betoverd
ligt op de strui oud spinrag
als fijn filigraan.
(Jans Geursen-Rinck)
ontdooide takken
tooien zich voor de zon met
glanzende parels
(M.S. van Hennik-Mosselman)
tussen eb en vloed
is er een zee van stilte
tot het getij keert