Keizerlijke dichtkunst

door: Karel Hellemans

Bestaat er in westerse talen een ruime en nog steeds aangroeiende verzameling vertalingen en studies over de klassieke Japanse tanka (achtste tot dertiende eeuw_ en over heropbloei van het genre rond 1900, met dichters als Shiki, Yosano Akiko, Ishakawa Takuboku, Wakayama Nokusui…, dan is het tevens een feit dat er tot op heden bijzonder weinig aandacht werd besteed aan de recente tankapoëzie, waarmee we vooral doelen op de periode na de tweede wereldoorlog. Publicaties die deze periode bestrijken, bieden vrijwel uitsluitend vertalingen en besprekingen van vrije verzen in westerse stijl. Het lijkt wel alsof de klassieke dichtvormen, en daarbij rekenen we ook de haiku, de oorlog niet hebben overleefd.

Dit is zeker niet waar. Er worden vandaag in Japan nog steeds heel wat tanka’s geschreven en gepubliceerd in gevestigde literaire bladen en in talloze kleine tijdschriften van gespecialiseerde verenigingen en clubjes. De vraag is natuurlijk wel wat het literaire statuut van deze verzen is. In hoeverre is deze klassieke poëzie niet verzand in academisme, of gestrand in amateurisme, om maar die twee bedreigingen te noemen. Zal de hedendaagse tanka een plaats krijgen in de literaire geschiedenis van Japan? Dit is een vraag waar elke literatuurcriticus of literatuuronderzoeker hoogst huiverig van wordt. Met in het achterhoofd de talloze pertinente vergissingen uit de literatuurgeschiedenis waagt men zich niet meer aan zulke definitieve verklaringen. Alleen de tijd kan hier scheidsrechter spelen en bepalen of de experimentele en vrije poëzie in de Japanse cultuur inderdaad de klassieke genres van de troon hebben gestoten. Bij gebrek aan materiaal valt het moeilijk te beoordelen of de klassieke genres niet aan een opleving bezig zijn onder de vernieuwende impulsen van de uitheemse voorbeelden.

Langzaamaan trachten buitenlandse onderzoekers, en in hun spoor nu ook de Japanners zelf, recente literatuur wat meer bekendheid te geven in westerse talen. onlangs verscheen een boeiende publicatie over een literair verschijnsel, dat soms wel eens als een levend anachronisme wordt afgedaan, maar dat toch zijns gelijke niet heeft in een andere cultuur, nl. de jaarlijkse poëzieceremonie ter gelegenheid van Nieuwjaar gehouden aan het Japanse keizerlijke hof. Wie de geschiedenis van de waka beter wil begrijpen, en eigenlijk is dat toch een must voor iedereen die zich intens bezighoudt met het lezen of schrijven van tanka, kan zich aan de hand van deze studie The New Year’s Poetry Party at the Imperial Court, samengesteld door Maria Philomène, geholpen door Kazuo Tamura en enkele andere Japanse vertalers, verdiepen in deze traditionele en poëtisch toch wel zeer uitzonderlijk te noemen geplogenheid.

In de eerste plaats vinden we in dit boek een ruime selectie recente tanka’s (geschreven tussen 1960 en 1979) en zo krijgen we een glimp van de geschiedenis van de hedendaagse tanka. Vervolgens biedt de beschrijving van de ceremonie ons een goed inzicht in de hele context waarin de tanka, en zeker de klassieke tanka, dient teruggeplaatst te worden. Deze lyrische dichtvorm is immers door de geschiedenis in hoofdzaak een aristocratische aangelegenheid geweest. Brower en Miner noemden hun standaardwerk over de tanka niet zonder reden: Japanese Court Poetry. Tenslotte is het nuttig om niet te zeggen noodzakelijk dat wie westerse tanka wil schrijven toch voldoende weet heeft van de eigen aard van het genre. Het getuigt van een groot gebrek aan respect indien men alleen maar het handige verspatroon (5-7-5-7-7) overneemt zonder oog te hebben voor de geest en de cultuurhistorische aspecten van het genre.

We gebruikten hogerop de term waka. Al duidt deze term oorspronkelijk alle origineel Japanse poëzie aan (gedichten van Wa, een traditionele naam voor Japan, die men kan vertalen door het land van de harmonie) in onderscheid met de veel beoefende Chinese poëzie, toch ging de term al vlug slaan op de tanka-vorm allen. Andere dichtvormen als de choka en de sedoka kenden immers slechts een kortstondig bestaan. Voor dit jaarlijks poëziefestival worden alleen tanka’s aanvaard, maar er wordt telkenmale naar verwezen met de term waka.

Het staat vast dat een onderzoek van de hier geselecteerde tanka’s geen volledig recht laat wedervaren aan het genre zoaqs het nu in Japan beoefend wordt. Het is zonneklaar dat zulk een Nieuwjaarsceremonie vooral bevorderlijk is voor een eerder traditionalistische, academische dichtkunst. Een bekend criticus noemde als voornaamste kenmerken van de hier verzamelde poëzie: “elegantie en goede smaak”(fuga to furyu). Met inachtname van deze reserve lijkt ons deze eenzijdige benadering toch verantwoord, en in ieder geval beter dan niets.

De gewoonte om tanka’s te selecteren en voor te dragen aan het hof gaat terug op een zeer oude traditie. Uit documenten weten we met zekerheid dat meer dan 1000 jaar geleden (in 951 om precies te zijn) zo’n hofceremonie werd gehouden onder de naam Utakai Shiki. In latere kronieken vinden we geregeld verwijzingen naar gelijkaardige plechtigheden. De huidige traditie werd in het leven geroepen door keizer Meiji. Deze jonge en energieke keizer kwam aan de macht, na de vol van de shogun in 1867, en besteeg de troon in 1868. Hij maakte een einde aan de anachronistische Japanse feodaliteit en besliste zo snel mogelijk de grote achterstand van japan op economisch, sociaal en wetenschappelijk gebied ongedaan te maken. Het lijkt wel paradoxaal dat hij er tevens naar streefde weer aan te knopen bij de culturele tradities van zijn land.

Reeds in het jaar van zijn troonsbestijging besliste hij een poëziebijeenkomst te houden ter gelegenheid van het eerste Nieuwjaarsfeest. Op 24 januari 1869 greep ze plaats in het keizerlijk paleis van Kyoto. Sindsdien werd het een vaste traditie waarbij af en toe kleine wijzigingen in het scenario werden aangebracht. De belangrijkste waren: het openstellen van deelname aan de selectiewedstrijd voor iedereen en de vervanging van een bijzonder comité van hovelingen belast met de selectie door een aantal selectieheren (senja geheten) die elk jaar opnieuw gekozen worden omwille van hun literaire verdiensten. Sinds 1950 nodigt de keizer de winnaars persoonlijk uit op de plechtigheid en wordt ook een aantal buitenlandse eregasten toegelaten. Uiteraard kregen in de moderne tijd ook de media een zekere invloed. Zo werd b.v. in 1962 de gehel ceremonie uitgezonden op T.V.

De werkwijze is als volgt. Elk jaar wordt er een thema opgegeven. Vroeger was dat wel eens een volledige versregel, wat de bewegingsvrijheid van de dichter erg beperkte. Zo luidde de opgave voor 1962 bijvoorbeeld: het rivierwater is helder.

De laatste jaren (en dus ook de opgenomen jaargangen van 1960 tot 1979) bestaat het thema uit slechts één karakter (één woord): licht, huis, berg, moeder, enz. De opgenomen lijst van twintig items bevat slechts één min of meer abstract begrip, nl. jeugd. Het is duidelijk dat de selectieheren er wel over waken dat de poëtische verbeelding voldoende kansen krijgt om directe, realistische beelden te gebruiken. De inzendingen worden verwacht voor oktober. Dan begint de enorme taak van de selectieheren.

Als we weten dat voor de besproken jaren het aantal inzendingen telkens rond de 30.000 (!) schommelde, dan kunnen we ons gemakkelijk voorstellen dat zo’n selectietaak allesbehalve een sinecure is. Na verschillende schiftingsbeurten en onderlinge besprekingen worden een dertig- à veertigtal tanka’s (de zogenaamde kasaku) waardig bevonden in de annalen te worden opgetekend. Het aantal dat uiteindelijk zal voorgedragen worden (de zogenaamde yosenka) is nog kleiner en werd op 10 bepaald. Deze worden na de gedichten van de keizer en zijn familie en de verzen van de selectieheren plechtig voorgedragen, of misschien beter voorgezongen. Er wordt immers gebruik gemaakt van een bijzondere, wat archaïsche reciteerstijl.

Wellicht is het niet overbodig hier toch ook een kritische bedenking in te voegen. We mogen ons van de Japanners zeker geen al te simplistische voorstelling maken. Ook al zijn ze van nature gehecht aan traditie en formaliteiten, toch betekent dat niet dat elke Japanner nog steeds vol bewondering opkijkt naar de persoon van de keizer en zijn eeuwenoude hofhouding. Er is een sterk kritische beweging aanwezig die per definitie alles wat van na of ver enig verband heeft met het keizerlijk hof verwerpt als oubollig, aftands en bijgevolg zinloos. Het is dan ook vanzelfsprekend dat op deze ceremonie heel wat kritiek werd uitgeoefend. De kritiek gold formele en inhoudelijke aspecten, zoals b.v. de ouderwetse reciteerwijze, of het feit dat er volgens een thema moet gewerkt worden.

Meest gehoord is wel de opmerking dat deze ceremonie zeer ver van de dagelijkse realiteit staat en in feite een groot gevaar van escapisme inhoudt. We vinden inderdaad in de vroegere selecties geen spoor van de grote historische gebeurtenissen die het moderne Japan in zijn voegen deed kraken, zoals de oorlogen met Rusland, China, de Westerse bondgenoten. Ook het verwijt van academisme wordt vaak gehoord: de nadruk op de conventionele beeldspraak, de voorkeur voor aristocratisch taalgebruik, het gebrek aan dynamiek zouden een verstarrende werking hebben.

Deze verwijten zijn zeker niet ongegrond, maar sinds de wisselende aanduiding van selectieheren krijgen ook andere stromingen binnen het tanka-genre wel een kans. Uit de selectie zal blijken dat beelden uit het dagelijks leven, moderne gebruiksvoorwerpen en een gewonere woordenschat niet geschuwd worden.

Het verwijt van escapisme is moeilijker te ontzenuwen omdat het in feite een aanval op het wezen van de poëzie inhoudt: is het nodig de esthetische schoonheid, de bevalligheid en het raffinement op te geven of ondergeschikt te maken aan sociaal en politiek engagement? We kunnen de vragen nog scherper stellen: Bewijst men iemand een dienst door ceremonieën als deze af te schaffen of drastisch te wijzigen? Zou dat niet de zoveelste blijk van cultuurnivellering zijn? Getuigt het niet van intellectuele arrogantie of onverdraagzaamheid om alles wat afwijkt van het rationeel verantwoorde en van het middelmatige zo sceptisch bejegenen? Verre van ons het ziekelijke en ziekmakende dwepen met vorsten en aristocratische families, met sportvedetten en leden van de jetset waarin zoveel boulevardmagazines zich specialiseren, maar is een nuchtere bewondering voor grote culturele traditie verboden? Hoe het ook zij, het staat iedereen vrij deze gebeurtenis als naïef, ouderwets of onbelangrijk te beschouwen, maar diep in hun hart hopen elk jaar opnieuw zo’n dertigduizend amateur-dichters dat hun vers zo geselecteerd worden. Zo hopen ook de erkende tankadichters om aangeduid te worden als senja (selectieheer) of misschien wel als meshiudo. Dit laatste is een erefunctie, een soort officiële bekroning van een dichtersloopbaan, die elk jaar door de keizer aan één, uitzonderlijk aan meer dan één, tankadichter wordt toegekend.

We hebben lang geaarzeld volgens welk principe we de nu volgende bloemlezing die dient als illustratie bij de voorgaande tekst, zouden opstellen. Onze eigen voorkeur laten beslissen zou zeker een vals beeld geven van de ceremonie, terwijl anderzijds de volledige vertaline van één van de twintig opgenomen sessies te langdradig zou uitvallen. Het kan niet ontkend worden dat de keizer een zeker dichterlijk talent bezit, maar hetzelfde kan zeker niet beweerd worden van heel wat leden van de keizerlijke familie. Bovendien wordt er vrij vaak gealludeerd op typisch Japanse plaatsnamen of gebruiken, die voor ons en onbegrijpelijk, en gevoelsmatig nietszeggend zijn. We opteerden tenslotte voor de volgende formule. We kozen rond drie thema’s een kleine selectie, telkens beginnend met de tanka van de keizer, vervolgens één van een lid van de keizerlijke familie, daarna twee tanka’s van erkende dichters (senja en meshiudo) en tenslotte twee van de bekroonde inzendingen. Op een geheel van 481 tanka’s kunnen deze achttien vertalingen niet meer dan een glimp bieden.

LICHT (1960)
Mijn verlangen is,
zoals de rijzende zon,
te mogen schijnen
voor iedereen, met stralen
die niets kan tegenhouden

(Keizer Hirohito)
In de namiddag
drongen de zonnestralen
tot diep in het bos.
Onder de eiken, schaduw
en licht op gevallen blad

(Prins Akihito)
We moeten hopen
dat deze, onze wereld
vol zonlicht mag zijn, –
nooit meer de dodende flits
die ook de vrede vermoordt.

(Tsuchiya Bunmei, senja)
ik bemerkte hoe
het licht van de staande lamp
zwak, maar toch warm scheen
in de slaapkamer ruikend
naar een pasgeboren kind.

(Ota Mitsu, senja)
Mijn hand, gevoelloos
door het lezen van braille,
laat ik wat rusten,
terwijl mijn ogen staren
naar licht dat ze nog vaag zien.

(Adachi Harumi)
In het ochtendlicht
staan alle machines klaar,
grondig doorgesmeerd,
we wachten op het belsein
om ons werk te beginnen.

(Ito Shigeo)
VIS (1967)
Een vliegende vis
sprong hoog op uit het water
en viel op ons schip.
met dit gunstig voorteken
voeren we naar volle zee.

(Keizer Hirohito)
Op het wit papier
schrijft mijn rusteloze hand
het teken voor “zee”,
terwijl, mijn prins, aan zee
met een net op vissen jaagt.

(Prinses Michiko)
Zoals diepzeevis,
zal wie ver van het licht leeft,
steeds meer ontaarden
en tenslotte zelfs het zicht
van zijn ogen verliezen.

Horigu Daigaku, meshiudo)
De wind ging liggen
en de stilte daalde neer.
Toen zag ik vissen
rustig stroomafwaarts zwemmen
langs de ondiepe oevers.

(Miya Hajime, senja)
Waar de melkkitten
koelden, dicht bij de oever,
vormden zich plasjes
waarin het wemelt van de
ontelbare visjes.

(Nakashima Satoharu)
Nu de ochtendzon
op de betonnen vloer schijnt
van de loods aan zee,
komt een zachte glas over
de stapel ansjovissen.

(Kokubo Choji)
KIND (1973)
Uit kinderhanden
rukken ballonnen zich los,
tijdens het schaatsen.
Ze vliegen hoog, heel hoog weg
in de blauwe winterlucht.

(Keizer Hirohito)
Ook ik voelde me
alsof ik was weergekeerd
naar de tijd van toen,
spelend met de kinderen,
werd ik echt weer één van hen.

(Keizerin Nagako)
Vrolijk door het dal,
de bitse kou vergetend,
door de poedersneeuw,
op kinderschouders dragend,
in triomf, de Nieuwjaarsden.

(Kimata Shuji, semja)
Hun handen ineen
zingen kinderen hun lied,
hun harten bijeen
vormen ze een rondedans
met stralende gezichtjes.

(Kubota Shoichiro, senja)
Nu mijn kinderen
eindelijk slapen gingen,
knip ik uit de krant
een artikel over het
zouten van kersebloesem.

(Shibata Sumie)
Een blozende zon
gaat onder in het rijstveld
dat vol water staat, –
en blazend op een fluitje
komen kinderen van school.

(Asahina Toyoko)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *