door: Karel Hellemans
In bergstreken wordt het begin van de lente aangekondigd door het smelten van de sneeuw in de dalen. Er komt een einde aan de maandenlange bijna totale isolatie van de dorpen en aan het eindeloze binnenzitten in kleine verwarmde ruimtes.
Alles en iedereen wordt onrustig, wil weer naar buiten, wil aan het werk, en overal weerklinkt opnieuw het geluid van menselijke activiteiten, gepraat en geroep. Maar boven alles uit hoort men de heldere kinderstemmetjes.
Issa schrijft:
Nu de sneeuw wegsmolt,
is het ganse dorp opnieuw
vol met kinderen.
Shiki ziet het een beetje anders:
Terwijl de sneeuw smelt,
laat men in het kleine dorp
de pony’s weer vrij.
Pony’s en kinderen hebben veel met elkaar gemeen, en beide haiku’s zijn in perfecte harmonie: vol levenslust, ongeduld, beweging, prettige geluiden.
Sommige literatuurcritici zitten verveeld met Issa, die een vaste plaats heeft gekregen onder de grote vier van de haikupoëzie. Ze vinden dat hij in feite geen haiku’s, maar senryu’s schreef. Issa misstaat was in het gezelschap naast de wijze diepte van Basho, de picturale observatie van Buson, de twee haikumeesters die hem voorafgaan in de tijd, en de schrijnende objectiviteit van Shiki, die na hem komt. En toch verdient de humor van de underdog, die zo vaak kenmerkend is voor de haiku’s van Issa, een eigen plaats in de galerij van de meesters. terugdenkend aan de etymologie van het woord haiku dat letterlijk betekent vrolijk vers, beantwoorden de haiku’s van Issa wellicht het meest aan de oorspronkelijke betekenis.
Issa schreef heel wat bekoorlijke haiku’s over het begin van de lente, of misschien nog beter, het einde van de winter.
Een toppunt van eenvoud, wat niet verward mag worden met simpelheid of banaliteit, is de volgende haiku, die in vertaling van J. van Tooren luidt:
Hoe doodeenvoudig
verscheen vandaag de lente:
een zachtblauwe lucht.
In het Japans staat in de derde versregel: asagi-zora, wat merkwaardig genoeg zowel lichtblauw als lichtgeel kan betekenen. Het verschil in betekenis is evenwel afhankelijk van de gebruikte kanji (het Chinese karakter). Bij Blyth o.a. (Haiku II, blz.38) vinden we de kanji die naar lichtgeel verwijst, de kleur van maïs.
Wij vertalen:
In alle eenvoud
is de lente gekomen, –
een lichtgele lucht.
De eerste versregels bevatten o.i. de perfecte typering van wat een goede haiku moet zijn: een zo eenvoudig mogelijke vaststelling van het meest gewone, en toch voor alle mensen zo belangrijk feit: de lente is gekomen. Op het eerste gezicht ligt lichtgeel minder voor de hand dan zachtblauw, en zou het bijgevolg tekort doen aan de eenvoud van de haiku. Dit is slechts ten dele waar. Lichtgeel houdt een verwijzing in naar de kleur van de avond: en is het niet vooral ‘s avonds dat men merkt dat de dagen lengen en dat de kwaliteit van de lucht niet langer winters is?
Denken we aan de connotatie die maïsgeel inhoudt, – wat we moeilijk letterlijk in de vertaling zouden kunnen opnemen, omdat het al te metaforisch, al te expliciet of zelfs gezocht zou klinken, – dan zien we hoe die lichtgele kleur de belofte van vruchtbaarheid en van een goede oogst inhoudt.
Over de smeltende sneeuw schreef Issa ook de volgende haiku, die zeker dicht bij de senryu ligt: maar waar ligt de precieze grens?
De sneeuw op mijn hut
is eindelijk gesmolten,
maar erg onhandig.
Ongetwijfeld verwijst het erg onhandig naar de overlast die de smeltende sneeuw heeft veroorzaakt. Het gammele dak van Issa’s hut zal wel niet bestand zijn geweest tegen de plotse dooi en zal overal zijn gaan lakken. Nu is het uitoefenen van kritiek op natuurfenomenen vanzelfsprekend een gevecht tegen de bierkaai, zodat de dichter zelf er klein en onhandig uitkomt. De verwachting die door het woordje eindelijk in de haiku werd ingebouwd, wordt onmiddellijk weer gerelativeerd. Dit is een typisch procedé bij Issa, waardoor de humoristische spanning ontstaat. In omgekeerde zin toegepast vinden we het in de volgende haiku:
Voor alle deuren
ligt het slijk van de schoenen.
De lente begon.
De eerste twee regels klinken als de klacht van een huisvrouw: overal sporen van slijkschoenen, en iedereen zit met het vuil geplaagd. Maar wat een bevrijding, wat een opluchting spreken uit het laatste regeltje.
Het slijk wordt veroorzaakt door de smeltende sneeuw en het dooien van de grond die maandenlang steenhard bleef door de strenge vorst. Is er een vreugdevoller zicht voor de landbouwer na de lange, monotone winter dan dit slijk? Door zijn vermenging van aarde en water is het tevens een teken van vruchtbaarheid.
In de Japanse tekst lezen we in de eerste regel de vrolijke woordherhaling: kado kado no, waarmee duidelijk aangegeven wordt hoe voor alle deuren zonder uitzondering hetzelfde te zien is: zowel voor het kleine hutje als voor het grote huis van de herenboer. Voor de natuur is immers iedereen gelijk. Ook deze democratische les is een constante in de haiku’s van Issa.
Nog een laatste haiku van Issa over het begin van de lente:
Als boter plakt hij
aan alles en iedereen,
deze lentesneeuw.
Een haikudichter uit de eerste helft van de twintigste eeuw, Hara Sekitei, schreef de volgende haiku:
Wat hagelkorrels
in de schaduw van het gras.
O, die wrede zon!
In deze haiku lezen we de sympathie met de underdog, die ons aan Issa herinnert. Door het antropomorfisme – het toekennen van wreedheid aan de zon – wordt de lezing van de haiku als een eenvoudige natuurobservatie bemoeilijkt en moeten we wel op de symbolische betekenis gaan letten. Het is evenwel ook mogelijk hem ironisch te lezen. Dan wordt de zon niet langer als vijand beschouwd, maar als allesdoordringende positieve kracht, waarvoor niets een schuilplaats kan vinden. Dat haiku met een nogal aforistische inslang geen monopolie zijn van de twintigste eeuw bewijst de volgende, vrij cerebrale, verstandelijke haiku van Teishitsu, een tijdgenoot van Basho.
Nu is er geen verschil
meer is zijn water en ijs
weer goede vrienden.
Het is duidelijk dat hieraan geen observatie, maar een overdekking ten grondslag ligt. Maar het is een prettige, optimistische, luchthartige overdekking, die op een andere wijze het gevoel dat ons vervult weet vast te leggen. Een vrolijk vers, dat is het toch.