Op zoek naar het minimum – een experiment (vervolg)

door: Marc May

In de wintereditie van Vuursteen 2018 (p.143 e.v.) werd de vraag opgeworpen: kan een éénlettergrepig woord zoals ‘sneeuw’ op een wit blad (eventueel ook in de vorm van een typografische variant) nog steeds een haiku-ervaring oproepen? Waar ligt voor u de grens? Vervolgens klommen vierentwintig Vuursteenlezers in hun toetsenbord om daar iets van te vinden.

Hierbij een samenvatting van hun zienswijzen.

Brengt ‘sneeuw’ iets te weeg?

Meerdere lezers schrijven dat ‘sneeuw’ inderdaad allerlei belevenissen kan oproepen. Daarbij zijn er die hun voorkeur uitspreken voor de ene dan wel de andere in het winternummer afgedrukte versie.

Loeke Groenendal is verrast dat dit toch direct meer associaties en emoties oproept dan zij rationeel had gedacht, iets dat ze minder ervaart bij de ingekaderde ‘typo-versie’ (zoals ook al eerder door Van Ostaijen en DADA uitgevoerd). Net als anderen raakte zij geïnspireerd tot het maken van een eigen creatie, zelfs in de vorm van een meegezonden bundel van zes pagina’s.

Jan guichelaar stuurt diverse typo-versies, alle op basis van één woord, bijvoorbeeld: stilte (in heel kleine lettertjes op een verder leeg blad), crescendo (met groeiende lettergroottes) en dominant (in grote, vette letters). Als toelichting op deze ‘visuele poëzie’ schrijft hij dat de taal zo als figuratieve tekentaal kan worden herbeleefd. De woorden hoeven daarbij volgens hem niet naar persoonlijke emoties of ervaringen te verwijzen, maar kunnen ook hun eigen werkelijkheid mededelen, puur als teken en vormelement1.

Ook Adri van den Berg staat open voor dit soort ‘ultieme experiment’, en stuurt een eigen typo-versie: steen, waarbij de letters als kiezels verspreid liggen over de bladzijde. Leon Scevenels doet dit met chaos, in losgesprongen letters, en eveneens met een leeg wit blad, ‘als symbool van leegte’.

Sylvain Peeters geeft als actueel voorbeeld het woord klimaat met zijn talrijke associaties, en memoreert anderzijds de oorsprong van het Japans als beeldschrift, waardoor sneeuw volgens hem als ‘perfecte haiku’ gezien kan worden, zeker ook door het grafisch effect.

Voor Dorien Brouwer zit de meerwaarde vooral in het visueel mooie beeldspel. Zij noemt dit ‘wel degelijk kunst’, net als Hilda Kiekemans die het als woordspel c.q. woordkunst ziet, hetgeen zeker veel kan oproepen.

Bep Grootendorst gaat nog verder dan slechts één woord, zij vindt dat er ook aan enkele letters al heel wat valt te beleven: de twee letters van ‘Br’ roepen bij haar gedachten op aan kou en griezelen, en ze legt de ondergrens voor beleving zelfs bij één letter: de letter ‘A’, die haat meteen doet denken aan de ijskoude lepel op je tong waarmee de strenge schoolarts keek of je amandelen misschien geknipt moesten worden.

Er wordt eveneens gerefereerd aan meer als haiku te herkennen teksten – of op zijn minst langere taaluitingen dan één woord – die zichzelf uitbeelden. Willy Cuvelier herinnert ons bijvoorbeeld aan de haiku waarmee hij in 2011 in een Californische haikuwedstrijd een prijs won in de categorie ‘innovatieve haiku’s’ waarbij hij speelde met de plaatsing van letters om rollende knikkers en het woord ‘alone’ uit te beelden: the poor boy / is playing marbles / alone, en verschillende respondenten noemden in hun reactie de typografische uitbeelding van de oorspronkelijke eenregelige haiku van Bouwe Brouwer uit het herfstnummer van 2015: zomerregen het geluid de vorm van mijn tent.

Enigszins buiten de scope van dit onderwerp werd Elly Coppoolse van de Berg door het experiment ‘sneeuw’ geïnspireerd tot het onderzoeken van de minimale hoeveelheid prozatekst voor een haibun, een onderwerp dat misschien nog eens verder kan worden uitgediept.

… maar is het ook haiku?

Terug nu naar dat ene woord, sneeuw. Ja net als meerdere ‘çontainerbegrippen’ die in de reacties werden genoemd (zee, zon, maan, klimaat) brengt het volgens u zeker iets teweeg. Maar … is dat te vergelijken met wat we van een haiku verwachten?

Dat ene woord, bedoeld om de minimumgrens van de ‘haiku-ervaring’ te verkennen, waarbij al direct werd gezegd dat de mogelijkheden beperkt zouden zijn, werd als experiment door meerdere lezers herkend en gewaardeerd. Desalniettemin vinden velen toch ook, en niet geheel onverwacht, dat één woord nog niet voldoende is om als haiku te fungeren.

Voor Hilda Kiekemans heeft dat ene woord, hoewel het ontegenzeglijk veel oproept, met haiku niets te maken. Dorien Brouwer zou ervoor opteren om dit soort taaluitingen liever bij grafische dan bij de letterkundige kunst onder te brengen en Sylvain Peeters zegt vrijwel hetzelfde: hij noemt het grafische effect hier de hoofdzaak. Ook Leon Scevenels vindt dat de voorbeelden in Vuursteen thuishoren in de sfeer van de beeldende kunsten.

De nodige inzenders zien trouwens verwantschap met andere kunstvormen: Julie Lemaire denkt terug aan het woord ZEE, opgesteld middenin een akker door een kunstenaar in Elingen / Pepingen, hetgeen een meerwaarde gaf aan het woord zee. Paula Beelaerts herkent overeenkomsten met de minimale schilderkunst zoals ze die destijds in het BOZAR zag, en ook Rosette Vandeponseele moet denken aan een monochroom schilderij zoals het diepblauwe werk van Yves Klein.

Walter Vereertbrugghen denkt bij ‘sneeuw’ eerder aan een ‘zeer bondig weerbericht’ en heeft kritiek op het woord ‘typohaiga’, omdat er vooraleer er van een haiga sprake kan zijn, wel een haiku naast het beeld moet staan. Hij is ook gehecht aan een cesuur in een haiku, die er bij één woord moeilijk in kan zitten, en zegt bovendien dat naar zijn idee voor het verwoorden van een haikumoment niet alleen meer, maar ook poëtischer woordmateriaal nodig is, bij voorkeur in zinsverband.

Maria de Bie-Meeus zegt: ‘sneeuw is schitterend, maar geef dat dan een eigen naam’. Volgens Veronica Stutvoet gaat het bij haiku om een dichtvorm met zijn klanken, tegenstellingen, kleuren en grappig einde: ‘het proeven van zo’n gedicht levert meer voldoening dan één woord; daarnaast is een 5-7-5 afspraak ook heel werkbaar om zelfs wereldwijd een hobby te kunnen delen.’

Voor Maria, Marijke, Annette, Guido en Els van de haikukern Kempen is het duidelijk: een sonnet is een sonnet, een haiku is een haiku, juist omdat ze voldoen aan de regels voor een sonnet of een haiku. Iets wat Hilda Kiekemans ook noemt, en Magda De Valck haalt een muzikaal voorbeeld aan: een wals is toch ook geen wals meer als hij niet in een driekwartsmaat staat? Zij vraagt zich af of het loslaten van de bekende regels geen gemakzucht is.

Hoe essentieel is die uiterlijke vorm eigenlijk, waaraan een haiku zo gemakkelijk herkend kan worden? Aan deze vraag zou je gemakkelijk een heel artikel kunnen wijden.

Wellicht belangrijker is wat de leden van de Kempener kern naast de vormeisen nog meer vermelden, namelijk over de meer inhoudelijke kanten van haiku. Zij schrijven: één woord is geen momentopname (waar haiku dat kennelijk juist wel zou moeten zijn), meer ‘een samenvatting van allerlei omstandigheden’. Veronica Stutvoet zegt daarmee in lijn dat één woord eigenlijk alleen je eigen associaties oproept ‘wat er al jaren in mij opgeslagen ligt’ – de associaties van de lezer dus. Elly Coppoolse-van de Berg doelt waarschijnlijk op hetzelfde als zij zegt dat zo’n woord juist ‘te veel associaties oplevert’. Ze mist ‘het specifieke haiku-moment, de verrassing, dat éne beeld dat raakt’. Samenvattend: voldoende beleving dus, maar je komt uit één zo’n betekenisvol woord feitelijk niets te weten over wat de haikudichter nu zelf beleefde, het verhaalt niets over een persoonlijke waarneming. Annemie Evenepoel zou zich echter een haiku van één woord nog wel kunnen voorstellen, maar dan enkel ingebed in een haibun. Voor de haikubeleving is dus duidelijk behoefte aan meer context.

Magda De Valck zegt over de inhoud: ‘Een haiku start bij een emotie die ontstaat bij het zien van iets in de natuur. Die emotie wordt uitgelokt door de natuur zelf, maar evengoed roept wat men ziet een herinnering op. De band tussen beide geeft een soort gelaagdheid aan het gedicht’.

Riet de Bakker noemt ‘de inhoud belangrijker, zelfs noodzakelijker dan de vorm’, net als Adri van den Berg, die het zo formuleert: ‘De ondergrens van wat nog haiku is, hangt niet zozeer af van het aantal lettergrepen maar van de doeltreffendheid ervan met betrekking tot zijn emotionele zeggingskracht’. Zij is echter duidelijk over de voorbeelden waarover een oordeel gevraagd werd: ‘voor mij is dit de haiku voorbij’.

Leon Scevenels maakt het nog explicieter: ‘Elke haiku moet een bijzondere en/of persoonlijke kijk meedelen aan de lezer. Hij moet iets van de schrijver in zich dragen en zich niet beperken tot het vernoemen van een voorwerp dat iedereen vervolgens naar eigen gevoelen zal interpreteren. Er mankeert in een dergelijk geval de uitwisseling tussen de schrijver en de lezer, wat toch essentieel is in haiku.’

Ter afronding

Op de vraag ‘Wat is voor u het minimum?’ zijn er slechts enkele inzenders die hun minimum kwantificeren: zij benoemen de zeventien lettergrepen ‘die een uniek kenmerk zijn van de klassieke haiku zoals we die hebben geleerd’; anderen gooien het over een meer inhoudelijke boeg. Misschien interessant om te zien wat daar in de loop der jaren al over werd gezegd:

Haiku neemt zoveel mogelijk woorden weg tussen het onderwerp en de lezer, schreef R.H.Blyth, haiku-peetvader van het westen, 70 jaar geleden – en dat blijft een prachtig adagium. Maar wat voor ons nu de limiet is van dat schrappend schrijven blijft kennelijk ook heel persoonlijk. Eén woord is wat weinig, zoveel is duidelijk. Volgens de definitie van Max Verhart2 in de Lente-editie van Vuursteen 2014 (Een haiku is een minimale constructie van woorden met de bedoeling een geïntensiveerd beleven van het zijn op te roepen.) zijn er dus ‘per definitie’ minstens al twee woorden nodig. Bovendien is er inderdaad nog steeds veel te zeggen voor het vasthouden aan het klassieke haikupatroon van drie regels. Niet alleen als houvast, maar ook uit respect voor de oude meesters die de haiku zijn naam en zijn nog vaak zo betoverende vorm en inhoud gaven. Zo’n ‘drieregel-regel’ levert dan toch in totaal al drie haiku-woorden op, dus de minimumbasis wordt al iets steviger.

Ook internationaal gezien lijkt het drieregelschema nog steeds de gouden standaard, hoewel inmiddels (zeker ook in Engelstalige haiku’s) de verplichting van het strikte 5-7-5 schema steeds meer werd losgelaten, en er ook ruimte is voor het experiment en variant-opties als de eenregelige haiku. Dit biedt een zekere vrijheid aan de haikudichters die vinden dat iets wat in minder dan die 17 lettergrepen voldoende is gezegd, niet per se met onnodige ‘vultekst’ hoeft te worden opgetuigd: de kunst van het minimalisme.

In Spelen met wind en maan, Haiku in Nederland (1990) betoogt Gerrit Otterloo dat de Nederlandstalige haiku met ‘5-7-5 lettergrepen zeker te lang’ is vergeleken met de vorm en inhoud van zijn Japanse voorbeeld. Hij vindt 4-6-4 als streven al een stuk logischer om in de buurt te komen van hetgeen een klassieke haiku in al zijn soberheid eigenlijk wil overbrengen.

Intussen valt te overwegen of het streven naar een maximum aantal lettergrepen per regel (namelijk maximaal 5+7+5) niet zinvoller is dan het bepalen van een minimum – ook, om èrgens een bovengrens te trekken rond deze toch minimalistische versvorm. Lang de ondergrens zou dan de wat pleonastisch lijkende term ‘minimal haiku’ (of gewoon mini-haiku, of miniku) gereserveerd kunnen worden voor alles wat dan toch nog te kort wordt bevonden om als gewone haiku door te kunnen gaan. Dit zou voor velen dan misschien wel een geruststelling kunnen betekenen, hoe arbitrair deze term c.q. dat minimale aantal lettergrepen dan ook nog steeds zou zijn.

Mogelijk belangrijker daarbij lijkt het over en weer respecteren van enige dichterlijke keuzevrijheid betreffende het gebruikte aantal lettergrepen en ‘regels’, c.q. de behoefte aan ‘houvast’ per regel. Zolang daar maar wel een mooie haiku van komt – al blijft ook dat nog steeds heel persoonlijk…

Concluderend lijkt één woord in het algemeen toch nèt wat weinig om van een haiku-ervaring te kunnen spreken, al levert dit als ‘grensverkennend experiment’ zeker wel interessante reacties op over de vorm van haiku, die ons kennelijk blijft bezighouden.

Het zal geen toeval zijn dat deze reacties – nog veel interessanter – vaak ook over de haiku-inhoud gaan. Waarschijnlijk ligt het ultieme doel waarnaar we samen bij haiku proberen te streven toch niet zozeer in het voldoen aan een bepaald keurslijf van welke formele ‘regels’ dan ook, maar eerder in hetgeen een haiku aan ons inhoudelijke beleving kan blijven bieden.

smeltende sneeuw –
schittering gaat over
in nattigheid

Noten
1.
Het taaltijdschrift Onze Taal neemt dit soort uitingen ‘woorden die zichzelf uitbeelden’ en besteedde er aandacht aan in het juli/augustusnummer van 2018 [Red.]
2.
Zie ook de speurtocht van Max Verhart naar het wezen van haiku (Vuursteen, de hele jaargang 2006) [Red.}