Opgave: nevenschikking (vervolg)

Max Verhart

‘Wat zou het leuk zijn als de volgende aflevering kon bestaan uit veel gedichten en weinig commentaar. Daar hoop ik op!’ Dat schreef ik de vorige keer in deze rubriek, toen opnieuw om haiku’s of senryu’s werd gevraagd waarin de techniek van de nevenschikking werd toegepast. Helaas, die hoop is toch een beetje ijdel gebleken. In totaal zonden negen deelnemers veertig gedichten in. Een niet verwaarloosbare minderheid daarvan voldeed naar mijn smaak nog steeds niet aan het criterium van nevenschikking. Blijft dus een beperkt aantal gedichten over dat wel aan dat criterium voldoet. En daarvan volgt straks een selectie met toch wel enig commentaar. Maar eerst nog wat bespiegelingen naar aanleiding van de respons.

Weer werd een enkele maal verzucht dat de opgave erg pittig was. Kennelijk vindt menigeen deze techniek wat moeilijk te vatten. De verwijzing naar de filmtechniek van het direct achter elkaar zetten (‘snijden’) van verschillende beelden heeft sommigen blijkbaar ook niet geholpen, hoewel het artikel van Allan Burns daarover in het vorige nummer door anderen werd gewaardeerd en zelfs als eyeopener werd bestempeld! De moeilijkheid is voor een deel van de lezers vermoedelijk dat deze techniek van hen vraagt om min of meer vaste denk- en taalpatronen te doorbreken. Dat werd in elk geval door één van de respondenten onderschreven, met wie daarover per mail kort van gedachten werd gewisseld.
Het doorbreken van ingesleten patronen is inderdaad niet makkelijk. Grappig is wel dat in het Engelse taalgebied, met name in de Amerikaans haikucultuur, er nu juist recentelijk een betoog is gepubliceerd om eens wat minder automatisch van de techniek van juxtapositie gebruik te maken!1 Want dat is daar nu juist zo’n ingesleten techniek geworden, waardoor het niveau van de haiku’s afvlakt; het is vooral steeds meer van hetzelfde.
Natuurlijk moet het in het ons taalgebied niet de kant op die daar nu juist ter discussie wordt gesteld. Waar het om gaat is dat velen zich ook hier aan een bepaalde ‘formule’ (of enkele formules) lijken vast te houden, waardoor individualiteit en creativiteit eigenlijk te weinig aan bod kunnen komen.

In ons taalgebied is zo’n formule bijvoorbeeld het nogal enkelvoudige beeld dat in een doorlopende zin wordt neergezet. Waar in de verte / het asfalt ligt te glimmen / trilt hevig de lucht. Ook zie je vrij veel oorzaak-en-gevolg haiku’s, die zaken schetsen die uit elkaar voortvloeien. Eindelijk regen. / Alle straatputten lessen / gorgelend hun dorst.2 Nu zijn met die technieken prima resultaten mogelijk, maar de dichter die weinig of niets anders in huis heeft zal na een tijdje niet echt nog boeien. En hoe meer dichters een beperkt aantal
technieken met elkaar delen, hoe monotoner hun haikucultuur wordt. Is dat erg? Nee. Maar wel saai.
Wat er dus voor pleit om als haikudichter aan je techniek te blijven werken en niet alleen maar telkens opnieuw met weinig variatie hetzelfde kunstje te herhalen. Dat is mede één van de gedachten achter de opgavenrubriek. Wie er de laatste jaargangen op naslaat zal die rode draad makkelijk kunnen volgen.
Tot zover de bespiegelingen. Nu verder met de beloofde selectie uit de inzendingen.

Straffe westenwind                                                       eerste lentedag
doet de maïs oostwaarts buigen –                              muizenissen en spinrag
één partij ligt dwars                                                     zon de ragebol
Neeltje Hof                                                                   Jacoba Voet

Er wordt onderhandeld, maar één van de partijen wil maar niet buigen. Dat doet wel de maïs buiten, waar de onderhandelaars zicht op hebben. Zo althans kun je de haiku van Hof lezen. En voor wie Voet wat cryptisch vindt: nu de winter voorbij is raagt de zon alle muizenissen en spinrag uit je hoofd weg.

Brandende zon –                                                          een draak schuift voorbij –
de kaken van de krekels                                              de hoge populieren
worden vlijmscherp.                                                    kietelen zijn buik
Ad Beenackers                                                            Ida Gorter

Beenackers’ gedicht is nogal cryptisch, maar intrigeert. Hoe warmer het wordt, hoe hoger de frequentie van het geluid dat krekels maken. Dat schijnt als een thermometer zo nauwkeurig te zijn. Zijn die vlijmscherpe kaken een metafoor voor het scherpe geluid? Dan doet het wat denken aan James W. Hackets : Searching on the wind, / the hawk’s cry… / is the shape of its beak (Zoekend op de wind, / de kreet van de havik… / is de vorm van zijn snavel). Of Gorter een echte nevenschikking presenteert in literaire zin is betwistbaar. Maar ze ‘nevenschikt’ wel twee beelden zoals je die in de werkelijkheid ook kan zien: een wolk die aan een draak doet denken en over een bomenrij zeilt.

viooltjes…                                                                     witte bloesem –
ik wilde een jurkje                                                        vele grenzen scheiden mij
van fluweel                                                                   van mijn eerste liefde

Hoe iets dat je nu waarneemt onmiddellijk het verleden wakker roept tonen deze twee haiku’s van Ria Giskes-Pieters. De nevenschikking laat hier zijn volle kracht zien.

hoofd vol bedenksels –                                               op de autoweg
er tikken regendruppels                                             een platgereden egel –
op maïsbladeren                                                        rode avondzon

Twee contrasten in haiku’s van Hans Reddingius (die ooit deze rubriek begon!). In de eerste gaat  het om bijvoorbeeld gepieker dat de geest wegvoert van het hier en nu – dat zich door het getik van regen op maïs toch weer present meldt. De platgereden egel kun je zien als de vergankelijkheid tegenover de onverstoorbaarheid van de zon die elke dag gewoon weer opkomt en ondergaat. In beide gevallen is nevenschikking een perfecte techniek om zoiets compact, simpel en toch sterk neer te zetten.
Nadine Clopterop volgde een suggestie op in de vorige aflevering: speel eens wat met daar gepresenteerde haiku’s door er een element uit weg te halen en er iets anders voor in de plaats te zetten:

In de kraterpoel                                                          Zijn oude brieven.
het wrak van de Lancaster.                                       Buiten stroomt de regen.
Een gedeukt blikje.                                                     In de haard laait het vuur.

Hoewel in beide gevallen de twee eerste regels gelijk zijn aan het origineel (van respectievelijk Ad Beenackers en Nadine Clopterop zelf ), verandert de strekking volkomen door het nieuwe beeld dat in de nevenschikking optreedt. Bij Beenackers stond als derde regel: Rode libellen. Toen leek het over leven en dood te gaan. Clopterops verandering maakt het vers lichtvoetiger: alsof dat blikje door het neergestorte vliegtuig gedeukt is geraakt. Maar je kunt er ook in lezen dat dat wrak net een gedeukt blikje is. Ook haar eigen vers krijgt een volstrekt andere wending: gaan die oude brieven de haard in? Ze zegt het niet, maar de suggestie is, dankzij de nevenschikking, wel heel sterk.
Ten slotte Cees Kranenburg. Hij gebruikt in beide volgende haiku’s de nevenschikking om daarmee beeldrijm te realiseren. Bij uitstek een filmische techniek zou je zeggen, die echter ook literair zeer effectief kan worden toegepast.

het lichtende lint                                                         morgenrood –
van een autosnelweg –                                               op de scheepswerf vallen
de sterren van Orion                                                  vonkenregens

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *