Tanka – een inleiding

Karel Hellemans

De bakermat van de tanka ligt in de Japanse cultuur van de vijfde eeuw. De tanka is een gedicht met doorgaans 5-7-5-7-7 lettergrepen, zonder bedoeld rijm of een vastgestelde maat. In de tanka raakt een natuurimpressie aan een diep gevoel of valt er op een natuurlijke wijze mee samen. De tanka verwoordt hoe een natuurindruk en een eigen beleving elkaar in het gedicht vinden; met elkaar vervlochten raken.

Uit een bergengte                                              De zware golven,
vloeit tussen de mossen                                    diep uit de oceaan, slaan
wat helder water ;                                             tegen de rotskust,
even stil en ongezien                                         springen op, spatten uiteen –
wilde ik de wereld door.                                    een waaier neerruisend schuim.

Ryokan                                                                             Minamoto no Saneto

Hoe ze wegvliegen                                             Kalm op de vleugels,
heel de tuin door, licht en wit                           – almaar roepend naar elkaar –
in de voorjaarsbries ;                                        raken ze uit zicht;
nooit stond zo overvloedig                               het maanlicht op de branding,
de oude jasmijnboom in bloei.                        zilt de wind die koeler wordt.

Annie van Tooren                                                           Simon Buschman

De kyoka ontstaat in de achttiende eeuw en is de aardse, ironische, humoristische, speelse of zacht droeve tegenvoeter van de tanka. De kyoka gaat over wat ons, mensen, zoal bezighoudt of overkomt; over wat we zien gebeuren of menen dat er plaatsvindt. De vormkenmerken van de kyoka zijn dezelfde als die van de tanka.

Na een eeuwigheid                                           Turbotaal spreken
zagen wij elkaar terug,                                     en hoogst verstandig kijken;
nog steeds die ogen –                                       dat is heel anders
maar hoe je ook je best doet,                          dan op een zonnige dag
tien jaar was me lang genoeg.                         zomaar krabbetjes vangen.

Ini Luyck                                                                           Staf de Gruyter

Aristocratische poëzie
Het beste algemene westers werk over de tanka werd geschreven door de Amerikaanse professoren Brower & Miner: Japanese Court Poetry. In het Nederlands beschikken we gelukkig over de ruime selectie vertalingen van J. Van Tooren: Tanka – Het lied van Japan.
De tanka is veel ouder dan de renga, de kyoka, de haiku en de senryu. Hij ontstond als een strijd- en werklied, kende dan een grote bloei als liefdesgedicht en verfijnde zich tot een geschikt poëtisch medium voor de hogere klasse. Ook vrouwen leerden tanka’s dichten.
Merkwaardig is dat alle literaire genres van de middeleeuwse Japanse literatuur hun oorsprong vonden in de tanka. Zowel het verhalend proza als het meer intimistisch proza van de dagboekliteratuur groeiden vanuit de inleiding of de bespreking van tanka’s.
Het beroemdste werk uit het verhalend proza, geschreven rond het jaar 1000 door hofdame Murasaki Shikibu, is de Genji Monogatari. In dit verhaal van ongeveer 1000 bladzijden staan niet minder dan een 800-tal tanka’s en in het iets oudere reisdagboek Tosa Nikki is de verhouding zowat fifty-fifty. Daar komen we straks op terug.
Daarnaast werden de tanka’s zelf ook bijeengebracht in grote lyrische verzamelingen die tot stand kwamen als privé-initiatief of ook wel op vraag van de keizer. Na de Manyoshu, 20 boeken met waka: Japanse gedichten, hoofdzakelijk tanka’s, waarvan het jongste gedicht uit 759 dateert, zijn de twee belangrijkste poëziebloemlezingen, telkens op bevel van een keizer samengesteld: de Kokinshu : verzameling van Oud en Nieuw (905) en de Shinkokinshu: Nieuwe verzameling van Oud en Nieuw (1205).
De Japanse inleiding op de Kokinshu, geschreven door de hoveling Ki no Tsurayuki vertrekt van het beroemde beeld:

De oorsprong van de poëzie ligt in het menselijk hart waaruit ze opschiet en zich ontvouwt als een boom met duizenden blaadjes.

Ki wijst op de invloed van de Chinese poëzie vooral op het vlak van de genre-indeling en geeft dan een overzicht van de belangrijkste dichters en dichteressen met een onderlinge vergelijking en waardering. Hij vermeldt hoe alle kinderen leren schrijven met behulp van één tanka waarin alle verschillende schrifttekens van de Japanse alfabetten voorkomen. Poëzie is een godsgeschenk dat het hart van de krijger troost en versterkt. Ze is de uitverkoren liefdesbode tussen man en vrouw. De grote voorkeur voor één eenvoudige korte vorm, zou tot eentonigheid kunnen leiden, maar een belangrijk inhoudelijk concept is de voorliefde voor de natuur als onuitputtelijke bron van beeldspraak. Ki wijst op de immanente melancholie van de natuur.
Mono no aware is de Japanse term hiervoor, met zijn gelukkige associatie naar het Engelse homofoon aware = bewustzijn of bewustwording. Literatuurkenners hebben erop gewezen dat deze immanente melancholie van de natuur in de westerse letterkunde niet onbekend is. Zo sprak de Romeinse dichter Vergilius reeds:

Sunt lacrimae rerum de dingen dragen tranen

De dichter merkt hoe de nevel condenseert aan het eindpunt van een boomtak of -blad en er als een traan afdruipt … dan weent de boom en dat beeld beantwoordt aan het gevoel van de mens in vele diverse situaties.
Een van de oudste prozawerken uit de Japanse letterkunde wordt toegeschreven aan dezelfde Ki no Tsurayuki: Ise Monogatari Verhaal van (de terugreis uit) Ise. Het is een episodisch verhaal in 125 korte kapitteltjes (dan) van de terugkeer van de gouverneur van Ise, na het beëindigen van zijn mandaat, naar de hoofdstad Kyoto. Wat een vrolijke, triomfantelijke reis moest worden (immers deelnemen aan het hofleven van de keizer was het enige dat echt telde voor een aristocraat) werd overschaduwd door de rouw om een dochtertje dat in Ise overleden was.
In bijna elk kapitteltje vinden we een of meer tanka’s gedicht door allerlei leden uit het gevolg van Ki no Tsurayuki. Als hij inderdaad zelf de auteur is, dan was hij een meester in het innemen van heel diverse standpunten en het zich inleven in de personen van de diverse dichters die aan het woord komen: de onbehouwen scheepskapitein die ook wil deelnemen aan een poëziewedstrijd aan boord, verscheidene hofdames die Ki no Tsurayuki zelf in het vizier nemen in hun tanka’s en vooral een fijnzinnig gedicht van een 13-jarig meisje.
Professor Frits Vos (emeritus van Leiden) heeft van de filologische studie en Engelse vertaling van dit belangrijke werk uit de klassieke Japanse letterkunde zijn levenswerk gemaakt, waarop hij promoveerde aan het einde van zijn academische loopbaan.
Het laatste kapitteltje, dan 125, is in feite tevens het doodsgedicht van Ki no Tsurayuki:

Al besefte ik
dat uiteindelijk elk mens
deze weg moet gaan.
Gisteren wist ik echt niet
dat het vandaag al zou zijn.

Al bleef de tanka in de volgende eeuwen hét lyrische genre bij uitstek en verschenen er op geregelde tijden nieuwe bloemlezingen, toch maak ik een grote sprong naar de tweede helft van de XIXde eeuw, toen Japan zijn grenzen openstelde voor de rest van de wereld.
In eerste instantie legden vele dichters zich toe op het vertalen van Franse, Engelse, Duitse poëzie. Het is onvoorstelbaar wat een culturele schok het gelijktijdig lezen en bestuderen van Shakespeare, Goethe, de Franse symbolisten en de Franse klassieken betekende voor veel Japanse intellectuelen.
In een eerste reactie wees een aantal conservatieve dichters elke verandering of beïnvloeding van de hand. Pas langzaamaan kreeg een enthousiaste progressieve tendens een eigen gelaat en een eigen programma. Dat was de verdienste van Yosano Tekkan, schrijver van een laaiend pamflet : Smaad aan de decadente waka van heden.
Naast zijn hevige kritiek lanceerde hij een nieuw en interessant poëtisch spoor. Een boeiende en vernieuwende synthese was mogelijk tussen de traditionele Japanse tanka-vorm en de gedachtenrijkdom, emoties en beeldspraak van de westerse Romantiek. Hij stichtte een school : Vereniging voor Nieuwe Lyriek Shinshisha waarvan de belangrijkste leden waren: zijn latere vrouw Akiko (= Yosano Akiko), Wakayama Bokusui en Ishikawa Takuboku.
In 1902 ontstond er een schandaal rond de eerste bundel van Yosano Akiko, Midaregami (Verwarde Haren) omdat ze te expliciet
de vrouwelijke erotiek en sensualiteit verwoord zou hebben. Voor ons een onbegrijpelijke storm in een glas water, maar in een tijd waarin het zien van een vrouwenbeen onder mantel, kleed of rok reeds een enorme erotische gebeurtenis, verrassing of kwelling was, was het natuurlijk ongehoord dat een vrouw vrijuit zou schrijven over het lichamelijk en geestelijk effect van een streling of een zoen.

Er bestond een merkwaardige parallel tussen oost en west bij jonge intellectuelen. Opvallend talrijk waren de slachtoffers van TBC: Jacques Perk, Albrecht Rodenbach, later Paul van Ostaijen bij ons, en Ishikawa Takuboku, Masaoka Shiki en anderen in Japan, ze stierven allen voor ze 30 jaar waren aan TBC (tuberculose = tering). Ze verwaarloosden hun gezondheid deels uit armoede, maar ook omdat ze letterlijk van binnenuit verteerd werden door hun liefde voor de poëzie.

Opnieuw maak ik een grote sprong naar 1962, geboortejaar van Tawara Machi. Deze jonge lerares publiceerde in 1987, op 25-jarige leeftijd een tankabundel Sarada no Kinenbi (De herdenkingsdag van het slaatje) waarvan meer dan 1 miljoen exemplaren verkocht werden. Zelfs in een groot land als Japan was dit zeer uitzonderlijk. Het bewees dat de tanka een levende dichtvorm kon zijn als de emoties en gedachten nauw aansloten bij een fris en modern levensaanvoelen. Dat is ongetwijfeld de grote kracht van deze tanka’s. De licht ironische toon, a.h.w. ‘tongue in cheek’, de relativerende houding tegenover de bijna heilige tradities, de directheid van haar turbotaal, al deze kenmerken samen spraken niet alleen de jeugd aan, maar ook de hoofdschuddende oudere generaties.

Vuursteen was van aanvang af vrijwel uitsluitend gericht op de haiku. Een belangrijke reden hiervoor was dat ook binnen de kernen de tanka een marginaal genre was, al werd het sinds de stichting vermeld op de omslag van het blad. Vermits tanka en haiku beantwoorden aan heel verschillende dichtertypes, is het zeker niet onze bedoeling u allen te bekeren tot de tanka. De kans bestaat wel dat sommigen enkele belangrijke voordelen ontdekken: 14 lettergrepen extra is weinig maar soms juist genoeg om een beter vers te schrijven. Ik-figuur plus meer emoties zijn toegelaten of zelfs aanbevolen. Wie in de tanka een aantrekkelijke formule vindt, gaat wellicht beide genres beoefenen of zelfs een tijdlang of een lange tijd uitsluitend
tanka’s dichten dan betekende de kennismaking duidelijk een verrijking.
Al willen we de haikudichter niet bekeren, toch is het goed dat haikudichters zich kunnen inleven in de wereld van de tanka. De Duitse haiku- en tankadichter Carl-Heinz Schulz ontwierp daarvoor een eenvoudige en prettige oefening in 4 fasen:

  1. Neem een natuurhaiku van jezelf of van willekeurig waar
  2. Voeg er 2 regels van 7 + 7 lettergrepen aan toe : = formele tanka Let wel : geen gewone uitleg van de bovenstrofe: 5-7-5 haiku, liever een nieuw parallel of contrasterend beeld of gevoel.
  3. Geef deze tanka een titel (= hulp die we later schrappen)
  4. Probeer zelf te beoordelen welk vers het beste is en laat ze evt. lezen en beoordelen door een paar bekenden, wellicht in de kern

Literatuurlijst
Vele abonnees bezitten wellicht nog alle nummers van ons tijdschrift. Daarom begin ik met een opsomming van artikelen die onderdelen uit de bovenstaande bijdrage meer diepgang geven
Artikelen in Vuursteen:
– Ishikawa Takuboku en de tanka, augustus 1981, pp.29-33
– De Tanka; een dichtvorm m 45 et een traditie van meer dan vijftien eeuwen, winter 1982, jg II,4 pp.3-15
– Twee Tanka (vertalingen KH), winter 1982, p.16
– Tanka in het westen, herfst 1983, pp.99vv
– De passionele tanka’s van Yosano Akiko, herfst 1984, pp.96vv
– Keizerlijke Dichtkunst, winter 1985, pp.152vv
– Yamanoe Okura, zomer 1991, pp.64vv 67
– De oorsprong van de tanka, lente 2000, pp.1-3
– Het laatste schip Over Addie Abelman, zomer 2004, pp.45v
Voeg hierbij de artikelen van Willy Vande Walle over de tanka in het hedendaagse Japan (Vuursteen, lente 1990, pp.14-23; zomer 1990, pp.49-61 en tot slot winter 1990, pp.130-139), dan is het overzicht van wat er sinds 1980 tot op heden over de tanka in Vuursteen verscheen volledig, op enkele boekbesprekingen na.
Het heeft natuurlijk geen zin volledige artikelen of uitvoerige passages eruit hier en nu te citeren, maar met de woorden waarmee ik de laatste paragraaf van mijn artikel over de oorsprong van de tanka afsloot : wat kunnen wij hier nu uit leren, woorden die vrijwel dagelijks door een van onze Vlaamse TV-koks gebruikt worden (Piet Huysentruyt), probeerde ik wel een schets te geven van die elementen die voor de hedendaagse Nederlandstalige tanka belangrijk zijn.