Uit de bron geput: Het Tosa dagboek

uit: Vuursteen zomer 1985
Onder redaktie van Wanda Reumer

Het Tosa dagboek (Tosa Nikki)

Door Ki no TSURAYUKI

Het Tosa dagboek is het eerste zogenaamde dichterlijke dagboek dat in Japan verscheen, een reisverslag van een vrouw die naar de hoofdstad, het huidige Kyoto, terugkeert in het gevolg van de man die enige tijd gouverneur van de provincie Tosa (nu Zuid-Shikoku) is geweest. De bijzonderheden van de bootreis zijn in vele opzichten zo gedetailleerd beschreven dat de conclusie gewettigd is dat de roman als leidraad een dagboek heeft gehad, dat door de schrijver Ki no Tsurayuki (869-945), of iemand uit zijn omgeving, is bijgehouden.

Tsurayuki werd in het voorjaar van 930 tot gouverneur benoemd en ging in de herfst naar zijn standplaats. Eind 934 ondernam hij de terugtocht naar de hoofdstad, waar hij vroeg in 935 arriveerde. In dat zelfde jaar zou het dagboek zijn geschreven. Of het kind dat in Tosa overleed zijn dochtertje was, dn wel van iemand uit zijn gevolg, blijft de vraag. Verondersteld wordt dat Tsurayuki zijn tijd ver vooruit was, hetgeen o.a. zijn kunnen blijken uit het feit dat hij een vrouw als verteller laat optreden. In de eeuwen na hem vinden we steeds vaker dagboeken van vrouwen.

Het dagboek begint met de woorden: “Men zegt dat alleen mannen dagboeken kunnen bijhouden, maar ik wil wel eens zien of een vrouw dat ook niet kan!”

Hieronder laten we enige uit het Engels vertaalde dagboekfragmenten volgen waaruit blijkt hoezeer het dichten deel uitmaakte van het dagelijkse leven en welke belangrijke plaats het innam. De belangstellende lezer(es) vindt de Engelse tekst in: Earl Miner, Japanese Poetic Diaries, University of California Press, Berkeley, Los Angeles, London.

De 26e

Er wordt verteld dat er een groot feest werd gegeven in het huis van de nieuwe gouverneur en dat iedereen tot en met de eenvoudigste bediende geschenken had gekregen. Er werden Chinese gedichten gemaakt en voorgedragen. De gastheer en zijn eregast, maar ook anderen uit het gezelschap dichtten eveneens in het Japans. Een vrouw kan de Chinese gedichten hier niet weergeven (vrouwen werden niet geacht Chinees te kennen). Zijne Excellentie, de huidige gouverneur dichtte:

Ik verliet de stad
in de hoop je te spreken
en samen te zijn,
maar ach we moeten scheiden
nog voor dit mogelijk is.

Zodra hij bovenstaande had ontvangen, maakte onze gouverneur dit antwoord:

Zo wit als linnen
schuimkoppen van de branding
tot ver op zee
evenals ik keer jij terug
weerzien in de stad wacht ons.

De 27e

De terugreis begon en het gezelschap werd van Otsu naar Urato geroeid. Naast alles wat we beleefden, bleef het grootste verdriet over mijn dochter. Ze as in de hoofdstad geboren en stierf plotseling in de provincie Tosa. Door alle drukte van ons vertrek, heb ik daarover nog niet gesproken, maar nu we dan tenslotte onderweg naar de hoofdstad zijn, is het verlangen mijn overleden dochter weer levend bij me te hebben, overweldigend. De mensen om me heen delen deze wens. Ik maakte enkele gedichten:

Het diepste verdriet
is voor mij de gedachte
dat wij naar huis gaan
maar dat zij hier moet blijven
en nooit terug zal keren.

Ik reciteerde deze regels voor mezelf en intussen bereikten we Kako, waar de broers van de nieuwe gouverneur en vele anderen ons sake en andere heerlijkheden kwamen brengen. We gingen aan land en spraken met hen over de narigheid van afscheid nemen. Zoals ook uit dit bezoek van hen bleek, waren dit wel de hartelijkste mensen uit de omgeving van de nieuwe gouverneur. Terwijl we het over het verdriet hadden dat afscheid nemen met zich meebrengt, maakten ze met elkaar een gedicht. Er bestaat een gezegde dat een groot visnet door velen kan worden gedragen, en zo begeleidden zij ons naar de waterkant.

Bedroefd dat u gaat
en in de hoop dat u blijft
komen wij allen
zoals eenden in het riet
om u bij ons te houden.

Iemand van onze groep die diep geraakt was door hun gedicht, maakte dit antwoord:

Het blijft onmeetbaar
met welke peilstok dan ook,
zo diep is de zee.
De diepte van jullie hart
hebben wij zo ervaren.

We waren nog met deze gedichten bezig toen onze kapitein, een niet zo gevoelig man, die bovendien behoorlijk wat rijstwijn had gedronken, uitriep: “Het is vloed geworden – de wind zal nu ook wel opsteken!”

De 6e

Vandaag kwam er een vreemde man met een grote hoeveelheid etenswaren aan boord. Zijn opzet was een gedicht te komen opzeggen. Nadat hij een tijdje had gepraat, las hij zijn toespraak in de dichtvorm voor: “De golven maken inderdaad enorme rollers!”

De witte golven
die in de zee oprijzen
bulderen zo luid,
maar ik die hier achterblijf
overstemt al hun geweld.

Dat was het gedicht! Hij had het luidkeels opgezegd – hoe konden deze regels de vergelijking doorstaan met het goede dat hij voor onze lunch meebracht? Hoewel er gedaan werd alsof men de vreemde presentatie van het gedicht prees, werd er geen antwoord verzonnen. Er waren er genoeg die het zouden hebben gekund, maar er gebeurde niets. Men bleef bij het bewonderen van zijn dichtregels en intussen werd er gegeten totdat het donker werd. De dichter zei tenslotte: “Denk niet dat ik eeuwig blijf wachten!”

Een kind van een van de mensen aan boord zei nogal verlegen: “Nou, dan zal ik wel een gedicht ten antwoord geven.” We waren verbaasd en zeiden: “Dat is heel aardig. Kun jij echt een gedicht maken? Als je het kunt, ga dan maar je gang.” Het kind vroeg toen: “Zei hij dat hij zou opstappen? Als hij zou hebben gewacht, dan zou ik een gedicht hebben opgezegd.” Iemand ging op zoek naar onze dichter, maar vermoedelijk was de man toch van boord gegaan omdat het al zo laat was. Nieuwsgierig geworden vroeg men het kind: “Hoe luidde het gedicht dat je zou zeggen?” Het spreekt vanzelf dat het kind te verlegen was om antwoord te geven, maar na herhaald aandringen reciteerde ze:

De tranen-rivier
op mouwen van ons die gaan
en bij u blijft
overstroomt nu zijn oevers
en maakt die aldoor natter.

Het meisje kweet zich uiteraard goed van haar taak. Misschien mede dank zij haar charme overtrof ze mijn verwachtingen. Een familielid zei tegen haar: “Het gedicht van een kind kan nog niet foutloos zijn. Als je hulp krijgt van een volwassene, zul je werkelijk sukses hebben. Hoe het ook wordt, we zullen het de man zenden indien we de kans krijgen.” “Terwijl hij dat zei, kreeg ik de indruk dat hij het gedicht opschreef.

De 11e

Omstreeks het middaguur naderden we Hane. De naam van de plaats betekent vleugels. Een jong kind vroeg: “Ziet dat plaatsje Hane er als de vleugels van een vogel uit?” Het was een echte kindervraag, en de mensen moesten er erg om lachen. Een ander kind, een meisje, maakte hierop een gedicht:

Als dat eens waar was
Hane haar naam eer aandeed
en ons vleugels gaf
dan stegen we daarmee op
en vlogen terug naar huis!

Toen het kind informeerde naar dit plaatsje Hane, moest ik onmiddellijk aan mijn overleden dochtertje denken. Tja, eigenlijk is zij nooit uit mijn gedachten. Zo ook vandaag niet. Ik moet eraan denken dat onze familie geringer in aantal terugkeert dan we destijds uit de hoofdstad vertrokken.

Ik moest denken aan dat oude gedicht met die regels over de ganzen die naar het noorden terugkeren – “Een van hen keert niet terug – nu ze weer naar huis toe gaan” – Ik maakte het volgende gedicht:

Tijdens je leven
is er vaak grond voor verdriet
maar het grootste leed,
dat elk lijden overtreft
is het verlies van je kind.

Toen ik het klaar had, zei ik het steeds maar weer in mezelf op. Heus.

De 20e

China en dit land verschillen qua taal, maar aangezien het schijnsel van de maan in beide landen hetzelfde is, zullen de gevoelens die erdoor worden opgeroepen ook wel dezelfde zijn. Een en ander leidde tot het volgende gedicht:

Dit is dezelfde maan
die we zien boven bergen
rondom de hoofdstad.
Hier komt hij uit de golven
en in golven gaat hij onder.

De 22e

We varen nu van de haven waar we de afgelopen nacht hebben doorgebracht weg naar een volgende haven. In de verte rijzen de bergen op. Een jongen van een jaar of acht – hij ziet er jonger uit – merkte op dat het net leek of de bergen ook bewogen wanneer het schip voortroeide. Hij vond dat heel vreemd en maakte er een gedicht op:

Wanneer ik opkijk
uit het wegroeiende schip
varen de bergen
met hun hellingen voorbij,
maar weten de dennen dat?

De 4e

De kapitein zei: “De windrichting en de luchtgesteldheid zijn bijzonder ongunstig”, vandaar dat de boot niet kon uitvaren. Desondanks stak de wind niet op de bleven de golven rustig. Deze kapitein leek toch niet erg in staat het weer te voorspellen. op het strand van de haven liggen heel wat mooie schelpjes en steentjes. Ze zijn zo prachtig, precies het soort dat zij zou hebben verzameld en daarom moest ik aan mijn kleine meisje denken dat gestorven is. ik maakte een gedicht:

Draag al uw schelpen
mee naar de kust, gij golven!
Ik wil gaan zoeken
de schelpen-van-vergeten
voor haar die ik zo liefhad.

Nadat ik het gedicht had voorgelezen, kon iemand uit ons gezelschap niet zwijgen. Zij maakte een gedicht op de moeilijkheden van onze reis:

Ik wil niet zoeken
de schelpen-van-vergeten
aan deze kust, maar
de kleine steentjes, zo wit
als haar liefde is geweest.

De 16e (laatste dag)

Toen we bij ons huis kwamen en door de poort liepen, konden we in het heldere maanlicht alles duidelijk onderscheiden. Hoewel we er geruchten over hadden gehoord, vonden we het huis zo vervallen en verwaarloosd dat we er geen woorden voor hadden. Het hart van degene aan wie we het huis hadden toevertrouwd, moet eveneens in scherven uiteen zijn gevallen. Toch herkenden we de binnenste haag – het leidt geen twijfel, het was hetzelfde huis dat we zo hoopvol in zijn hoede achterlieten. Met het oog daarop hadden we bij iedere voorkomende gelegenheid geschenken voor hem meegegeven. Desondanks voorkwam ik dat een van ons zei: “Wat een troep is het hier – hebben we dan niet steeds geschenken gestuurd?” Hoewel onze huisbewaarder zich wel heel erg smakeloos gedroeg, zullen we hem toch bedanken.

Op een bepaalde plek was al het regenwater samengestroomd tot een soort vijver. Langs de randen stonden zelfs jonge sparretjes. Gedurende de vijf, zes jaar dat we weg waren geweest, leek het wel of hier eeuwen overheen waren gegaan. De helft van ons bezit was verloren gegaan, en alles was overwoekerd door planten. Aangezien het allemaal vervallen is, zeggen de mensen: “Wat een jammerlijke vertoning!”

Ik word overmand door allerlei gevoelens, en de kostbaarste zijn de gedachten gewijd aan het meisje dat hier in dir huis is geboren. Ik kan met geen mogelijkheid uitdrukken hoe verdrietig ik ben dat zij niet mee terug is gekomen. Al degenen die met ons de bootreis maakten, hebben nu kinderen om zich heen die veel drukte maken. Mijn smart leek geen troost in al dit gedoe te vinden. Vandaar dat ik een gedicht maakte, dat ik niet aan anderen liet horen:

Zij is hier geboren
en hoewel zij niet terugkwam
zie ik bij thuiskomst
treurend om wie niet meer groeit,
de opgeschoten dennen.

Ook al zou ik willen, dan nog zou ik haar niet kunnen vergeten, en daarnaast zijn er nog zóveel andere redenen om ongelukkig te zijn dat ik het allemaal niet kwijt raak door het op te schrijven. Het zou werkelijk het beste zijn al deze bladzijden te verscheuren en meteen op te houden.

Vertaling: Miep-Hennus-van de Rivière.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *