Zo zuiver mogelijk

Uit een vraaggesprek van Frank Berkelmans met J.C. van Schagen

Wanneer en hoe bent u met haiku in aanraking gekomen?

Omstreeks ’73 – ’74. Ik kreeg toen van mijn vrouw de vier haikuboeken getiteld Haiku, Eastern culture van R.H. Blyth. Onmisbaar voor de kennis van deze materie; maar voordien kende ik al het boek van Dr. Vos en Dr. Zürcher Spel zonder snaren van ’64 en Haiku – een jonge maan van Mevrouw van Tooren, uit ’73.

Onder haiku versta ik dus, strikt genomen, alleen dat Japanse versje – zie Blyth – dat een bewustzijnsflits van de schrijver zó zuiver verwoordt dat het in de beeldenwereld van de lezer een verwant zuivere resonans verwekt. De essentie, de waarde, de bekoring van de weerkaatste flikkering zit in haar enkelvoudig karakter. Naarmate dit zuiverder speelt is de emotionele efficiency ervan niet alleen sterker, maar kan ze ook tot voorbij alle woord en weten reiken, dieper peilen, subtieler nuanceringen duiden, kortom: immateriëler contact tot stand brengen.

De waarde van de haiku ligt ook niet in wat ze zegt, maar in wat ze zwijgt en aldus in de recipiënt doet opkomen. De japanse traditie gebruikt de haiku vooral voor het doorgeven van natuurimpressies, deze kunnen zeer diep bij hem resoneren. Hij neemt dit heel ernstig – o.i. ligt de gevoelssfeer hier niet ver van het religieuze leven, van de Zen. Het verklaart m.i. wel dat hij er geen humor in hebben wil en dat er altijd iets van een jaargetijde in spelen moet – trouwens, wat die humor betreft, humor is me zeer dierbaar, maar ik kan niet ontkennen, dat ze reeds een soort gedachtegang/wereld meebrengt, welke de heilige enkelvoud reeds ernstig beschadigt, terwijl hier juist niet kan en mag geredeneerd, geconstrueerd, getheoretiseerd worden zonder de hier essentiële helderheid fataal te vertroebelen.

Eén moment natuurlijk, zuiver ervaren, dat is hier al en het IS dan ook grenzeloos. Dit alleen is de echte haiku. Eigenlijk kan ze alleen Japans. De 5-7-5 constructie schijnt – vrij toevallig) bepaald te zijn door eigenaardigheden van de Japanse taal. Hièr is er eigenlijk geen directe reden, om haar in vertalingen en navolgingen te handhaven. In de praktijk echter blijkt ze als regel een zeer handzaam tot uiterste uitzuivering nopend element. We kunnen de Japanners niet dankbaar genoeg zijn voor deze vondst. Zuiverheid is in onze chaotische situatie een zeer zeldzaam en waardevol artikel.

Natuurlijk bleef het niet bij dit edel edelenspel – de beginperiode speelde wel in Hofkringen – de olievlek van deze geest spreidde zich, verdwaalde in heel andere regionen, inclusief de Yoshiware, de rosse wijk.

Zo werd de senryu geboren, welke b.v. wel humor toestaat – en curies en ten dele misschien ex de relatie met de taal – wel de 5-7-5 constructie handhaafde, het bleef poëzie, zij het dan allicht veel celebraler, sarcastischer, dichter bij het mopje.

Toch bleef de verwantschap tussen beide takken zo sterk,d at zowel de Japanner als Blyth zich af en toe afvraagt: is dit nu een haiku of een senryu?

U noemt uw korte gedichten geen haiku maar reflexen. Waarom kiest u voor een eigen aanduiding en wat zijn de kenmerken van een reflex?

Ik ben geen Japanner. De mogelijkheden van een korte formulering als hier, in alle richting, zijn zo verscheiden, dat één term tekortschiet. Ik zal de mijne de ene keer kriel nomen, de andere keer prutteltjes, of reflexen. Ben niet van plan om één andere binding te accepteren dan; het moet léven en dus iets nieuws brengen. Terwijl je al doende pas merkt, hoeveel lege fraseologie je som toch nog gebruikt. Herschrijven is dan ook bepaald een eis. Eerst gaandeweg kom je dieper. Wat eerst leuk leek, blijkt vaak verderop prullig. Het eindpunt bereik je nooit.

Dat bereik je alleen zwijgend. Er is met dit soort miniaturen van alles mogelijk: anekdote, herinnering, satire, mopje, prozaflitsen, aforisme, kritiek, maar laten we dan niet kwispelen naar Japan, daar heeft het niets, maar dan ook niets mee te maken.

Frits Vos zegt in Over haiku gesproken (1980):
“Ik (zou) willen pleiten voor een grotere vrijheid bij het schrijven van Nederlandse haiku. Men houdt hier te krampachtig vast aan de indeling van 5-7-5 lettergrepen. De Japanners keken in dit opzicht ook niet zo nauw.
Wat vindt u van deze uitspraak?

Vos heeft blijkbaar dezelfde indruk als ik. Dat per se 5-7-5 heeft hier geen zin. Als hij bedoelt dat we eens wat orde op zaken moeten stellen, ben ik helemaal met hem eens. Overigens, referte aan hierboven ergens, houd het uiterst kort. 4-6-4, 5-8-5, niet verder gaan.

Laat geen schematiek regeren, ingeving gehoorzamen, zo zuiver mogelijk.

Wat zijn volgens u elementen die het eigen gezicht van haiku in Nederland en Vlaanderen bepaald hebben?

Alles bij mekaar genomen zie ik veel misbruik op allerlei manieren van het toch zo zuivere en sterke voorbeeld van Van Tooren. ik wil niet zeggen, dat er hier en daar veel goeds tussen zit – maar een “eigen gezicht”?…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *