Basho’s zoektocht naar poëtische echtheid. derde deel (slot)

door Willy Vande Walle

Dit artikel is een vervolg op:
Basho’s zoektocht naar poëtische echtheid
Basho’s zoektocht naar poëtische echtheid (vervolg)

Na een paar jaar sedentair leven kreeg de zwerfzucht Basho weer te pakken. In 1687 reisde hij eerst naar het heiligdom van Kashima om er de beroemde herfstmaan te bewonderen. Een erg memorabele reis werd het overigens niet. Het liep zelfs helemaal af met een sisser toen het op een nacht van de volle maan pijpestelen regende. Het relaas van deze korte reis Kashima môde (Bedevaart naar Kashima) heeft nog de bewogen stijl, noch de gewrochtheid van het Reisverhaal van een verweerd skelet. De taal is echter zuiver, klaar en helder, in bijna zuiver Japans gesteld met zo weinig mogelijk Sino-Japans woordgebruik en slechts sporadisch een verwijzing naar de Chinese letterkunde.

Twee maanden na zijn terugkeer uit Kashima vertrok hij opnieuw op een langere reis. Het relaas van deze reis is te vinden in Oi no kobumi (Kort verhaal van een reistas). De toon van de inleiding, waaruit we reeds een passage citeerden staat in scherp contrast met de aanvang van het Reisverhaal van een verweerd skelet. De enige gelijkenis is wellicht dat hij ook nu weer beantwoord aan een onweerstaanbare zwerflust.

“Het was in het begin van oktober, het weer was onbestendig en ik voelde mij als de bladeren, doelloos dwarrelend in de wind.

Eerste winterbui.
Reiziger zal mijn naam zijn
door regen en wind.

Over dit vers zou Basho gezegd hebben dat het een levendige uitdrukking gaf aan zijn beslistheid bij de aanvang van de reis. Vandaar de uitdrukking “reiziger zal mijn naam zijn, door regen en wind.”

De toon van de inleiding is opgewekt en optimistisch. Basho had blijkbaar opnieuw trek in een lange reis. Zijn leerlingen hielden een groot feest als afscheid en voorzagen hem van al het nodige voor de afreis. Basho schrijft:

“Ik hoefde geen moeite te doen om de spreekwoordelijke mondvoorraad voor drie maanden in te slaan. Het was net alsof er een persoon van aanzien op reis vertrok.

We horen hier een nauwelijks verholen jubeltoon. Hij koestert zich in zijn succes en zijn aanzien bij zijn leerlingen. Basho is niet langer een mislukt haikai-leraar, hij is een gevierd meester geworden. Na een leven van armoede en eenzaamheid was dat toch hartverwarmend. Opgewekt en zelfzeker als hij zich voelt, formuleert hij ook zijn artistieke visie duidelijker dan hij ooit tevoren of ooit erna in zijn eigen werk zou doen:

“Saygyô in de traditionele poëzie, Sôgi in het kettingvers, Sesshû in de schilderkunst. Rikyû in de theeceremonie, alle ware kunstenaars hebben één principe gemeen: zij zijn in harmonie met de natuur, ééngestemd met de vier seizoenen. Waar zij ook kijken zien zij bloesem, waar hun verbeelding ook gaat, is een maan. Wie de bloesem niet ziet, is slechts een barbaar wiens hart geen bloesem is, gelijk op de beesten. Dat betekent: bevrijd u van het barbaarse en overwin het dierlijke, volg de natuur en keer tot haar terug.”

Men vergelijke met Sôgi’s uitspraken over de dichtkunst: Poëzie is een ingesteldheid, een wijze van zijn.

Poëtische echtheid
Hoe moeten we de terugkeer naar de natuur interpreteren? In de literatuur en in de poëtische theorie is de natuur vaak ,et de meest diverse betekenissen bekleed geworden, zodat de term eigenlijk geen bepaalde lading meer dekt. Essentieel bedoelde Basho makoto, echtheid, eerlijkheid, getrouwheid, niet alleen tegenover de uitwendige natuur, maar ook tegenover zichzelf. Erg verhelderend in deze context is de volgende sluetelpassage uit Sanzoshi, het werk van Basho’s leerling Tohô, dat ons reeds meer dan eens te hulp is gekomen:

“‘s Meesters haikai berust op twee gedachten: eeuwige onveranderlijkheid en verandering met de tijd. Deze twee gaan uiteindelijk terug op éénzelfde beginsel. Dat ene en ondeelbare principe is de echtheid van de poëzie. Wie de onveranderlijkheid niet begrijpt, begrijpt niet echt waar het om gaat. Onveranderlijkheid heeft geen verband met oud of nieuw, met verandering of mode, het is de vorm die stoelt in de echtheid. Bekijken we de gedichten van vroegere dichters, dan zien we volgens de periode veranderingen. Maar er zijn vele gedichten die, geheel los van hun ouderdom, de mensen van nu op dezelfde wijze weten te ontroeren als de mensen van vroeger. Dit is wat moet verstaan worden onder onveranderlijkheid.

Het eeuwig veranderen der dingen evenwel is het beginsel van de natuur. Als er geen verandering is, is er geen stijlvernieuwing. Wie niet verandert, bewijst dat hij met zijn stijl gepast op de mode weet in te spelen, maar dat hij niet naar echtheid streeft. Wie daar niet naar streeft, kan nooit de verandering gebaseerd op echtheid kennen. Hij zal slechts de anderen navolgen. Wie naar echtheid zoekt, kan moeilijk ter plaatse blijven, maar zal meestal een stap dichter zetten naar de natuur. Hoe vaak de (haikai-) stijl in de toekomst ook moge veranderen, als het verandering gebaseerd op echtheid is, blijft de haiku zoals de meester die zag: “Lik niet het kwijl van anderen. Zoals de seizoenen veranderen vernieuwen dingen zich. Dat geldt voor alles”, heeft hij ook gezegd.”

Sanzoshi Akazoshi

Makoto is die onbeschrijfbare, ongrijpbare eigenschap die een gedicht eeuwig maakt. Het is niet gebonden aan een bepaalde stijl of tijd en dat overstijgen van die contingente factoren noemt Tohô de onveranderlijkheid. Die echtheid is niet te verzoenen met slaafse navolging of gevoeligheid voor trends en literaire mode. Men moet zijn eigen stem vinden, en die stem is de stem van het hart. Poëzie is de uitdrukking van een authentieke, niet geveinsde bewogenheid. Dit betekent nu geenszins dat men vastroest in een bepaalde stijl, integendeel. Wie eerlijk is tegenover zichzelf, zal wars van alle navolging, natuurlijk op zichzelf veranderen, want dat is precies het wezen van de dingen.

Juist wie geen authentieke inspiratie heeft, zal zich vastklampen aan een stijl die hij van iemand na-aapt en zal op hetzelfde toontje doordraven. “Zoals de seizoenen veranderen, zo vernieuwen zich de dingen”, vandaar dat de authentieke dichter niet terplaatse kan blijven trappelen. Authentieke inspiratie slecht de barrières tussen het ik en de natuur.

Elders in de Sanzôshi lezen we dat Basho zei: “Leer over de pijnboom van de pijnboom, leer over de bamboe van de bamboe”. Zijn leerling interpreteerde dit als: “Vergeet jezelf”, wat betekent dat men het conventionele zelf dat vastgeroest zit aan vooroordelen en stereotiepe zijnswijzen moet vergeten om opnieuw de haiku-achtige frisheid van de dingen te zien. “Leer”, betekent hier: dring door tot het wezen van de dingen. Als deze subtiele essentie zich manifesteert, dan kan er een vers ontstaan. “Je mag de dingen nog zo duidelijk mogelijk doen uitkomen, als het niet om een emotie gaat die natuurlijkerwijze uit de dingen voortspruit, dan is er een kloof tussen het ik en de dingen en is die emotie niet authentiek”, schrijft Tohô.

Als Basho de verandering in de kosmos het zaad van de poëzie noemt, dan lijkt het niet overdreven om de volgende equatie te maken: natuur – verandering = fuga – makoto. Zo worden de objectieve gegevens natuur en verandering geïdentificeerd met een poëtische en met een psychologische categorie. Deze laatste zijn eveneens fundamentele cultuurwaarden.

Dezelfde leerling schrijft dat het Basho is geweest die makoto heeft gegeven aan het frivole genre van de haikai voor hem. “In deze Weg heb ik geen voorgangers”, zou hij aan Tohô hebben gezegd. Van oudsher vonden we wel makoto in waka en in poëzie in de Chinese stijl, maar Basho is de eerste die deze term gebruikt voor de haikai. Impliciet verkondigde hij hiermede dat voor hem het haikai-genre een even hoge status had bereikt als de andere traditionele genres.

Traditioneel is fuga het antoniem van zoku, vulgariteit. Teitoku en vooral de Danrin-school hadden in de haikai evenwel vooral het vulgaire op het oog gehad. Aarzelend had Teitioku zijn credo gemaakt van het volkse, in overeenstemming met de plebejische tijd, en Danrin had de haiku doordrenkt van steedse frivoliteit. gezien in het licht van de hoger gemaakte equatie en van de redenering die ertoe leidde, kon Basho niet anders dan de stad verlaten en zich vestigen in zijn kluis. Daar kon hij de echtheid van de natuur en de poëzie vinden, waar hij in de stad te zeer onderhevig was aan de afwisselende modetrends. De logica van deze equatie zal hem ook aanzetten om op reis te gaan. Is de reis niet de meest intense vorm van verandering voor een mens? Uiteindelijk maakte hij van het veranderen een levenswijze: het zwerven en de dakloosheid. De natuur werd zijn onderdak.

Meesterlijke haiku
Het Kort verhaal van een reistas bevat meesterlijke haiku, zoals b.v.

fuyu no hi ya
basho ni koru
kageboshi
In de winterzon
op mijn paard vastgevroren
zit mijn schaduwbeeld

Een ander interessant vers is de haiku die zijn gevoelens evoceert als hij Tokoku bezoekt, die als balling eenzaam leeft op de kaap van Irago.

taka hitotsu
mitsuke ureshi
Iragosaki
Een eenzame valk
hoe blij er een te vinden
op kaap Irago

Genoemde kaap was beroemd om zijn valken. Zowel de Manyôshi als Saigyô hadden deze vogels bezongen en Basho was blij een typische bezienswaardigheid van de kaap met eigen ogen te kunnen zien. Maar de vreugde was niet onverdeeld, aangezien de eenzame valk die hij vond, ook staat voor zijn vriend Tokoku die als banneling een droef leven leiden moest.

Een vroegere versie luidde:

yume tori mo
utsutsu no taka zo
tanomoshiki
Meer dan in mijn droom
heeft de werkelijke valk
mij gerustgesteld
.

Dit illustreert hoe de meester aan zijn verzen werkte en ze polijstte tot ze volledig voldeden. Erg instructief in dit verband is de volgende passage uit het Kort verhaal van een reistas

“Op oudejaarsavond dronk ik rijstwijn tot diep in de nacht als afscheid van het oude jaar. Op nieuwjaarsdag sliep ik een gat in de dag.

Ook de tweede dag
laat ik mij niet verschalken
Oh. lente in bloei”

Dit vers schreef hij nadat de lekkernijen die gewoonlijk op Nieuwjaarsmorgen geserveerd worden aan zijn neus had laten voorbijgaan. Hij schrijft hierbij als commentaar:

“Hier heb ik een unieke verwoording bereikt: Ik heb nl. i.p.v. futsuka ni wa (op de tweede dag) futsuka ni mo (ook op de tweede dag) geschreven; ni wa was te gewoontjes.”

In de volgende passage zien we Basho’s visie op de kunst als het ware in actie:

“Binnen de omheining van het heiligdom te Ise was niet één pruimenboom te bespeuren. ik vroeg de priester hoe dat kwam. Hij vertelde me dat daar geen be[paalde reden voor was, dat het van nature zo was, maar dat er toch één stond achter het paviljoentje van de gewijde maagden.

Bij de maagden staat
één boompje, hoe bekoorlijk
zijn pruimenbloesems.”

In de Sanzôshi lezen we: “Hoewel van oudsher vele renga- en haikaidichters hier gedichten hebben nagelaten, wist blijkbaar niemand van deze pruimenboom af. Dat vervulde me met vreugde.”

De reis eindigt met een beschrijving van de mijmeringen van Basho bij een bezoek aan de baai van Suma. Hij mijmert er over grootheid en verval van de historische figuren die met deze baai geassocieerd worden.

Hoogtepunt van de haibun
Basho’s onbetwiste meesterwerk is het laatste grote reisverslag Oku no hosomichi, Het smalle Pad naar het Diepe Noorden. Dit is de literaire neerslag van een reis die begon in de lente van 1689 en die meer dan twee jaar en een half zou duren. Weer was het de onbedwingbare zwerflust die hem de weg opjoeg, hij was nog maar pas teruggekeerd van Sarashina. Er is gesuggereerd dat deze reis bedoeld was als een eresaluut aan Saigyô die, volgens Basho en zijn tijdgenoten juist 500 jaar vroeger gestorven was. Het was in elk geval zijn bedoeling om in het spoor van Saigyô zijn poëzie verder te verdiepen. Het was niet alleen een reis naar het diepe Noorden, maar ook een zoektocht naar het diepste wezen van de poëzie. De titel was zeker niet toevallig gekozen.

In dit werk bereikt Basho het volmaakte evenwicht tussen proza (jet relaas) en de poëzie (de emoties) en weet hij de twee tot één mooi geheel samen te smeden.

De inleiding vormt een klassieke locus van de haibun. Het is een elliptische gecondenseerde meerzinnige en ongelooflijk krachtige tekst. Een Nederlandse vertaling kan de originele tekst niet tot zijn recht laten komen.

“Maan en zon zijn de voorbijtrekkende gasten van honderd generaties. De jaren die komen en gaan zijn ook reizigers. Zij die hun leven laten vervlieden op boten of die hun oude dag tegemoet gaan aan de breidel van paarden, brengen hun dagen door met reizen en hebben van reizen hun thuis gemaakt. Velen uit de Oudheid hebben de dood gevonden op reis.”

Toen Basho zijn allereerste reis begon, zag hij zijn eigen gebeente reeds gebleekt in de vlakte liggen. Al was dat voor een deel artistieke conventie, nu was Basho reeds 45 en wellicht voelde hij de chronische kwaal die hem zou vellen. Nu waren zijn voorgevoelens van de dood misschien wel authentieker. Daarom voelt hij een grote verwantschap tussen zichzelf en de dichters uit het verleden. Chinese en Japanse, die op reis stierven. De eerste regel is trouwens een allusie op een gedicht van een Chinees dichter. Hij vervolgt:

“Ook ik, van welk jaar was het weer, ben gelokt geworden als een eenzame wolk gedreven door de wind en mijn onophoudelijke dromen van dolen hebben mij langs zeekusten doen zwerven. In de herfst van verleden jaar, joeg ik de spinnen uit hun oude webben in mijn vervallen hut aan de rivier. Het jaar liep ten einde en wanneer de herfstnevels opstegen, maakte ik het voornemen de grenspost van Shirakawa te overschrijden. De geesten van de zwerftocht namen bezit van de dingen en beheksten mij; ik werd gewenkt door de goden van de weg…

De eerste regel is een allusie op de gedicht van Li Po, waarmee Basho kennelijk een bijzondere affiniteit voelde. Opvallend is ook dat hij zijn reis andermaal aan zijn zwerfzucht toeschrijft. Het werk is bijna een bloemlezing op zichzelf. Het staat vol fijne haiku en ook het proza is van een ongewoon poëtische inspiratie, zoals b.v. zijn beschrijving van Matsushima.

“Hoe vaak het ook gezegd is, Matsushima is het mooiste landschap in het land van de moerbei. Het hoeft zich niet te schamen voor het Chinese T’ung t’ing of het Westelijke Meer. De zee stroomt in de baai vanuit het Zuidoosten, drie mijl breed, net als in Chekiang bij vloed. Allerlei soorten eilanden zijn hier vergaderd. Sommige zijn steil en wijzen naar de hemel, sommige kruipen over de golven. Sommige liggen dubbel of driedubbel over elkaar, sommige splitsen zich, andere omklemmen elkaar alsof ze hun kinderen omhelsden. De pijnbomen zijn er diep groen, hun takken en naalden worden voortdurend gezwiept door de zilte zeewind, zodat ze als het ware van nature gebogen en gesnoeid worden.

Het zicht is van een intense schoonheid, als het gezicht van een mooie vrouw. Matsushima moet geschapen zijn door de berggod, in het tijdperk der goden. Welk sterveling zou met zijn penseel dit meesterwerk der schepping kunnen beschrijven?”

Pareltjes van haiku zijn o.a. de volgende:

yuku haru ya
tori naki uo no
me wa namida
De lente gaat heen
vogels tsjlipen, in het oog
van de vis een traan

Basho verliet Edo op het einde van de lente. Het vers drukt droefenis uit over het heengaan van de lente, maar ook over het afscheid dat hij neemt van zijn vrienden en leerlingen.

Natsukusa ya
tsuwamono-domo ga
tume no ato
Hoog zomergras is
alles wat overblijft van
de soldatendromen

Geschreven op de plek van het oud slagveld van Hiraizumi en alluderend op een versregel van Tu Fu:

“Het land ligt in puin, maar bergen en rivieren blijven, als de lente komt, wordt het gras weer groen.

Open strandgaper
schelp neemt afscheid van weekdier
de herfst die heengaat”

Op deze reis werd Basho vergezeld door een vriend, Sora. In het reisverslag vinden we trouwens enkele van diens haiku. In 1943 ontdekte men een manuscript van deze leerling, dat eveneens een dagboek bleek te zijn van deze reis naar het Noorden. Dit werk heeft weinig of geen literaire waarde, maar als historische bron blijkt het boven alle twijfel verheven te zijn. Het is een gedetailleerd en zakelijk verslag van dezelfde reis. Bij een vergelijking met het dagboek van basho blijkt dat de meester de feitelijke gebeurtenissen van de reis heeft beschouwd als materiaal om een literair werk te vervaardigen. Hij heeft ze naar eigen inzicht geordend en gerangschikt, zodat we moeten zeggen dat het reisverslag van Basho verre van een historisch correct verslag is. Maar het is wel een literair meesterwerk. De realiteit is tot fictie verheven, de gebeurtenissen zijn tot literatuur geworden.

Laatste jaren
Na deze reis ging Basho naar het heiligdom van Ise om er de sengu, de twintigjaarlijkse heropbouw van het ganse tempelcomplex mee te maken. Daarna keerde hij weer naar zijn geboortedorp. De twee daaropvolgende jaren bracht hij door in Kyoto en in zijn geboortedorp.

Tijdens zijn laatste grote reis zien we dat hij niet weerkeerde naar Edo. Basho heeft steeds een bijzonderen voorliefde gehad voor het Biwameer. Tot het einde van de herfst van 1690 betrok hij een zomerhuisje binnen de omheining van de tempel Giehûji te Zeze. Hier zou hij begraven worden.

Rond deze tijd begon Basho problemen met zijn gezondheid te krijgen. Hij was verplicht de herfstmaan te bewonderen vanuit zijn ziekbed. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door met kleine reisjes in de streek van Kôto, verblijvend bij vrienden en leerlingen en zich wijdend aan de uitgaven van haiku-verzamelingen.

Saru-ga-mino, De aap z’n regenmantel (1691) is de Kokinshu van haiku. Pas op het einde van 1691 keerde Basho naar Edo weer. Zijn leerlingen daar bouwden voor hem een nieuwe hut en hij kon er zijn intrek nemen in 1692. In 1694 ondernam hij nogmaals de voettocht naar Ueno, maar niet als een poëtische pelgrimstocht. Hij voelde zich ziek. In Osaka wed hij het slachtoffer van een aanval van dysenterie. Basho was aan het einde van zijn omzwervingen gekomen.

Zijn laatste vers, zijn doodshaiku, luidt:

tabi ni yande
yume wa areno wo
kakemeguru
Ik ben ziek op reis
mijn dromen zwerven over
de dorre vlakten

Op 12 oktober 1694 overleed Basho, nauwelijks 50 jaar oud. Hij liet ons echter een erfenis na die tot op heden in de gehele wereld met eerbied en bewondering wordt bestudeerd, gelezen en nagevolgd.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *