Keuze uit ingezonden werk – Vuursteen lente 1985

In de hondemand
volgen twee ogen mijn hand,
terwijl ik koek eet.

(Tjits Veenstra)

die pluim op haar hoed –
nog helemaal dezelfde
als tien jaar terug

(Mieke de Jonghe)

Pas in de spiegel
zag ik hem – de eendagsvlieg
drijvend in een traan.

(Kees Lautenschütz)

Aarzelend gesjirp
nadat er een straaljager
gierend overvloog.

(Louis Hankart)

De trein staat tartklaar
onder de overkapping
onverbiddelijk.

(Heleen Hardon)

Van zijn spiegelbeeld
ontvangt de blauwe reiger
een gevangen vis.

(Siem van den Nieuwedijk)

Natte straatstenen.
De hoer in het raamkozijn
telt ze één voor één.

(Miche Van den Broeck)

Wind in het gordijn
buiten komt even binnen,
een vleugje lente.

(Heleen Hardon)

Met de geur van gier
ritselt de wind zich een weg
door de rijpe mais.

(Max Verhart)

De zwarte aarde
omgeploegd in de herfstzon,
schittert als de zee.

(Thijs Schaapman)

Windvlagen jagen
de regen door het koren –
ons haardvuur knettert.

(Hermy Blumenthal)

Een gevallen blad
draait snelle pirouettes
en keert het seizoen.

(Sef Bauwens)

Bijna onhoorbaar
valt wat sneeuw van een takje
en dan weer stilte.

(Heleen Hardon)

De stad wordt wakker,
een krantenjongen komt langs
en de eerste tram:
uit laaghangend wolkendek
valt een trieste motregen.

(Heleen Hardon)

zo vanzelfsprekend
als de nacht op de dag volgt
herfst op de zomer
zo heel gewoon te zeggen
dat ik erg veel van je hou

(Fred Flohr)

Tegen geelgroene
onweerslucht kleurt de prunus
onnatuurlijk bleek;
in de stilte staan bomen
roerloos als wij, te wachten.

(Pauline Regensburg-Burck)

‘n dode grijze duif
ligt tussen de maagdenpalm
haar vleugels gekruist –
telkens weer ga ik kijken
hoe ze ligt, hoe of ze ligt

(Paul Claessen)