Mark Meekers
De haiku mag zich in een groeiend succes verheugen. In Vlaanderen is dit vooral te danken aan het Van Rompuy-effect. Maar meer beoefenaars resulteert niet noodzakelijk in hogere literaire kwaliteit. Haiku blijft in Europa en in Vlaanderen uit het poëtisch Walhalla gebannen.
1. Voor een gesloten deur
Tussen de 672 gedichten uit de bloemlezing van naoorlogse Vlaamse poëzie van Van Bastelaere vinden we welgeteld één haiku van Bart Mesotten.1 Het is een kleine troost dat andere mineure genres zoals aforisme, epigram, limerick, copla, oneliner of kwatrijn niet in deze anthologie terug te vinden zijn.
Slechts één algemeen literair tijdschrift, Concept reserveerde gedurende twintig jaar een vaste rubriek voor haiku, senryu en tanka. Tijdschriften die exclusief aan poëzie zijn gewijd, zoals de Poëziekrant en Het Liegend Konijn, besteden geen flinter aandacht aan het genre.
Vlaamse uitgeverijen van betekenis op literair vlak nemen geen haikubundels in hun fonds op. Nagenoeg alle publicaties worden in eigen beheer of door een haikucentrum uitgebracht. Veel wijst er dus op dat haiku een eerder lage literaire status heeft. Huub Beurskens schreef onlangs nog dat in literaire kringen ‘in het algemeen met minachting (wordt) gekeken naar en gereageerd op mensen die in de Nederlandse taal haiku’s schrijven.’2 Welke verklaring kunnen we daarvoor geven?
Guus Middag vertolkt de mening van heel wat critici en recensenten: ‘…gedateerde hobby, bezigheidstherapie voor futloze thuiszitters… Eenvoudig te imiteren. Eenvoudig te parodiëren.’3 Dit vooroordeel snijdt geen hout: het is niet zo makkelijk om een geslaagde haiku te schrijven. Van Gogh zuchtte reeds dat het aartsmoeilijk is om eenvoudig te zijn. Ik sta niet achter de uitspraak dat haiku ‘het arme neefje van de poëzie is, alleen geschikt voor wie geen echte gedichten kunnen schrijven.’4 Het is waar dat erkende haikudichters zich zelden met succes gewaagd hebben op het forum van de ‘reguliere’ poëzie. Maar tussen de 361 door Van Bastelaere geconsacreerde auteurs vinden we er ook enkele, die zich met het genre ingelaten hebben (Bert Decorte, Gust Gils, Clara Haesaert, Mark Meekers).
Haikudichters als Bart Mesotten en Paul Miller zochten de verklaring elders.5 De Vlaamse critici zouden geen kennis van zaken hebben. Ik merk op dat er heel wat critici zijn die competent over vorm en inhoud kunnen oordelen. Haiku’s zouden worden getoetst aan niet-toepasselijke westerse maatstaven. Elders pleiten M. & M. voor een verwestersing van het genre: wie daarvoor gaat moet er ook de codes en criteria van aanvaarden.
Men kijkt ook in eigen boezem en constateert dat de haikudichters en -recensenten elkaar bewieroken en over het paard tillen. Dit soort literaire inteelt is niet bevorderlijk voor het imago. Verder wordt de oorzaak bij de auteurs zelf gezocht: ze zouden het genre niet beheersen, niet ‘zuiver’ genoeg zijn… Ze houden folkloristische gebruiken in ere zoals het tweemaal lezen van hun tekst – wat geen enkele mainstream-dichter zich veroorlooft omdat hij zijn publiek ontwikkeld genoeg acht. De paginavolle verklaringen zouden de waarde van het product eerder verzwakken dan versterken. Goede waar prijst zichzelf. Ik beaam dan ook de uitspraak van C. Gourlay: ‘Haiku is meer verwant met stilte dan met woorden.’6 Waarover spreken we dan nog?
2. Loodzware bezwaren
Er zijn andere bezwaren geformuleerd, minder irritant maar wezenlijker van aard, die betrekking hebben op de beknoptheid, de vormvastheid, de plaats van de dichter, de beperkte thematiek en het religieuze aspect.
Haiku is bijzonder kort van stof. Het is niet zo dat ‘bij voorbaat literair gehalte ontzegd wordt aan beknopte gedichten’, zoals Mesotten beweert. In dat geval zouden we nooit van Martialis, Guido Gezelle of Roland Jooris gehoord hebben. Haiku is een krachtige illustratie van less is more. In Calvinistisch Nederland lijkt dit vanzelfsprekend, in Vlaanderen wordt dit soms strijdig ge(d)acht met de barokke gevoeligheid. Er zijn Nederlandstalige (Ad Beenackers) en Japanse auteurs die de beknoptheid nog meer accentueren en vinden dat er slechts sprake kan zijn van één dichtregel en niet van een echt gedicht.7 Op basis van één versregel komt men natuurlijk niet in de bloemlezingen! Een aaneenschakeling van haiku’s als schoudervulling is geen adequaat antwoord op deze magerte. Misschien kon de haiku tot voor kort nog met zijn bondigheid scoren, sinds enkele decenniën ligt het minder is meer-dictaat in de literaire lappenmand.
Er zijn ook zure oprispingen over de vormvastheid die vecht met het vrije vers dat sinds de tweede helft van de twintigste eeuw het mooie weer uitmaakt. Ik ken geen enkele dichtvorm waar inhoud en vorm zo strak gereglementeerd zijn. Je kan dit ook beschouwen als een uitdaging voor elke dichter: wie erin slaagt een goede haiku te schrijven, is gelukt in zijn linguïstische meesterproef. Bovendien heb ik de indruk dat een zekere vormvastheid aan een bescheiden comeback bezig is.
Haiku-auteurs en ‘erkende’ dichters hebben een tegengestelde visie op de plaats en de rol van de dichter. Reeds J. Van Tooren gaf duidelijk de voorzet (1973): ‘De dichter… het liefst is hij er helemaal niet bij.’8
Haiku is niet subjectief, geen gepersonaliseerde, maar geobjectiveerde dichtkunst. Dit heeft voor gevolg dat zelfexpressie uit den boze is, dat rationele uitspraken als aforismen; emotionele uitingen als lyriek; personificaties of bijvoeglijke naamwoorden niet aan de orde zijn. Dit standpunt is in strijd met het westerse individualisme dat eist dat een kunstenaar een eigen stem heeft. Volgens de Japanse haikudichter Kuwabara schiet haiku ‘tekort’ en biedt hij onvoldoende mogelijkheden om een eigen stem te cultiveren (1946). In de echte moderne kunst is dat wel het geval. Hij spreekt van ‘Kunst tweede klas’ en voorspelt de ondergang van het genre.9
Maar ook hier moeten de speerpunten afgerond worden. Vande Walle bijvoorbeeld stipt aan dat bij Issa ‘het menselijke centraal (staat), zij het dan vaak in relatie tot de natuur. Zijn haiku zijn lyrisch of sentimenteel te noemen, en de dichter komt er prominent in naar voren…’10
In 2003 analyseerde Diederik de Beir de ‘…haiku in Vlaanderen.’11 Ter vergelijking deed ik een dergelijke steekproef op basis van een honderdtal auteurs en vijfhonderd gedichten. Hieruit blijkt dat bij de gemiddelde haikudichter het ik-verbod stevig overeind blijft.
De haikudichter zal zich moeten inschakelen in het westerse cultuurpatroon, dat het resultaat is van vijf eeuwen intellectuele en culturele (r)evolutie. Hij kan de Verlichting die het rationele denken doordrukte niet negeren. De romantiek reageerde door het gevoel opnieuw te waarderen en gaf de mens zijn ‘ik’ terug. Wil de haiku eigentijds zijn, moet hij ego-uitingen kansen geven. Bedoeld wordt niet het ‘navelstarende ik’ maar het ‘universele ik’, waar de lezer zich mee identificeren kan.
De klassieke haiku is de enige dichtvorm die zo uitgesproken exclusief is in zijn onderwerpen en enkel natuurpoëzie voorstaat. Goed dat er een aantal uitbraakpogingen ondernomen zijn. Diederik De Beir zet in 2003 de deur voor verruiming op een kier: ‘Ik hoop u ook de smaak te hebben gegeven om nog andere contexten dan enkel en alleen de natuur of het alledaagse dat zich in huiskamer of tuin afspeelt uit te proberen.’12
Reddingius haakt daarop in (2005): ‘ik betwijfel of het ooit waar is geweest dat haiku uitsluitend een natuurgedicht zou zijn.’13
Essentieel, dogmatisch in die natuurpoëzie is het gebruik van het seizoenwoord. In Japan zelf ging dit het eerst voor de bijl toen men inzag hoe geografisch relatief de jaargetijden zijn. Verhart, Beenackers, Van Hemstege volgden geleidelijk aan vanaf 2000. Zelfs Hellemans draaide bij (2005).
Actuele auteurs als De Coen en Beenackers willen het onderscheid tussen haiku en senruy zien verdampen zodat de deur open gaat voor andere thema’s, namelijk ‘alles wat men waarneemt.’ (Max Verhart, 2006). Daardoor wordt de aansluiting met de ‘officiële’ dichtkunst gerealiseerd en staan we waar Basho stond: ‘Ik ken geen enkel thema dat niet in haiku behandeld kan worden.’
Na de theoretici luisteren we ook naar de dichters te velde. Vergeleken met de analyse van De Beir is er zeven jaar later nauwelijks een verschuiving in de thema’s. De natuur blijft rotsvast centraal.
Het ontbreekt de auteurs dikwijls aan een originele benadering. Er komen nogal wat platitudes en aantastingen van de goede smaak voor: veel anekdotische popcorn; nauwelijks eigenzinnige, eigenwijze onderwerpen, clichés zijn aan de orde. Neem nu dat Janneke maan, dat nog altijd in vele haiku’s zijn pinmuts opsteekt. De hedendaagse dichter-essayist Geert Buelens ziet het zo: ‘De dichter beseft heel goed dat de maan in een gedicht eigenlijk niet meer kan. Misschien nog net, maar ze beschrijven is er ver, ver over.’14 Maangedichten worden bijgezet in Bokrijk. Ook decorstukken als vlinders, goud, bloemen of tranen zijn not done.
Op drie landelijke gemeenten na is de natuur in Vlaanderen uitgedoofd. Een verruiming van de thematiek dringt zich dan ook op.
Diepen we de haiku verder uit dan stoten we op de kern: de natuur heeft voor een Japanner een religieuze betekenis. De Japanse geest is gekneed door het shintoïsme, waarin de kracht en de schoonheid van de natuur worden vereerd… ‘Zich in de natuur begeven, betekende… communiceren met die dimensie van de werkelijkheid, van waaruit het leven zijn kracht en wijding ontvangt.’ (Ton Lemaire)15 Dit numineuze afdoen als inbeelding, esoterische poespas, of ‘zweverig gedoe uit de antroposofische natuurwinkel’ (Guus Middag), is te kort door de bocht, slaat op niets anders dan onwetendheid.16
In het Westen wordt de natuur door de mens gedomineerd, gecultiveerd. Onze natuur is profaan. In China en Japan is de mens een nietige vlieg; in Europa: De maat van alle dingen. Uiteindelijk wordt de oorspronkelijke satori-flits, deze plots inbrekende ‘glimp van de eeuwigheid’ waarin ‘de essentie van iets oplicht’, zoals Hellemans het treffend formuleert, bij vele dichters afgezwakt. Recent vlooide Verhart de innerlijke kenmerken van de haiku uit en viel het hem op dat de helft van de dichters (5/10) er nog een mythische opvatting op na houdt: van ‘een kleine verlichting’ tot de uitdrukking van het ‘wezen’ of ‘het onzegbare’ of het filosofische: ‘het intensief beleven van het zijn.’ De vijf andere verleggen het accent naar het eigen ik, de eigen (levens)ervaring of het eigen gevoel.17 Onze haikudichters houden het meer en meer bij een ‘snelle gevoelige natuurimpressie’, die verder gereduceerd wordt tot ‘De verwoording van een verwondering door het beschrijven van een waarneming, bij voorkeur van een natuurverschijnsel.’ (M. Verhart)18
De haikudichters sluiten hiermee dichter aan bij onze ontkerkelijkte, onttoverde maatschappij waarin het ‘Mysterie’, het sacrale kwijnt, religie een steeds schaarser product wordt.
3. Botsende atomen
De secundaire kenmerken drijven de haiku nog verder weg van de ‘erkende’ dichtkunst. Haiku is visueel, geënt op realisme zodat fantasie en verbeelding (gerichte fantasie) uitgesloten zijn. Volgens Paul van Ostaijen is ‘Realisme de Vlaamse erfzonde’ Door de eis van concreetheid is de haiku op het hier en nu gericht en is hem enkel de tegenwoordige tijd gegund.
De vraag om helderheid staat diametraal tegenover het hoofdkenmerk van de hedendaagse poëzie: die sinds Rimbaud en Mallarmé, Spinoy of Hertmans, hermetisch en meerduidig is.
Haiku houdt het bij eenvoud, in tegenstelling tot de grote poëzie, waar critici de mond vol hebben van tekstgelaagdheid, dubbele bodems, verwijzingen, intertekstualiteit, de taal om de taal en dergelijke. Bij de haiku komen ze niet aan hun trekken. Deze transparantie biedt echter ook het voordeel dat de haiku daarmee bij de moderne stroming van het minimalisme en de principes van de reclameboodschap aansluit.
Een heikel idee in haiku is ‘authenticiteit’. De auteur moet weergeven wat hij werkelijk ervaren heeft. Hij legt een getuigenis af van religieuze aard. Die moet zuiver overgebracht worden, dus geen leugens, geen fantasie geen schrijftafelhaiku en dergelijke … Hier wordt een ethisch criterium gehanteerd dat niet geschikt is om de literaire kwaliteit van een tekst te bepalen. Ik mis het onderscheid dat Aristoteles reeds maakte tussen historische waarheid en literaire waarheid. Of Buson werkelijk op de kam van zijn overleden echtgenote trapte, of Ferre Denis brandhout van een paaltje maakte, gaat alleen de verzekeringsmaatschappij aan. Enkel telt wat op papier staat.
Dank zij al deze opgesomde kenmerken wordt de haiku ge(de)klasseerd bij wat Charles Ducal noemt de ‘spontane, gedemocratiseerde, gemakkelijke’ poëzie19, met alle gezichtsverlies vandien.
4. Een hindernissenparcours
Elke poging om de haiku te integreren in de grote dichtkunst stoot op hinderpalen zoals daar zijn: de middeleeuwse reglementering, het tekort aan taligheid en het oubollige imago.
De middeleeuwse reglementering van haiku botst zwaar met de geest van onze (post-)moderne maatschappij, die sinds de opkomst van wetenschap en techniek op innovatie, vernieuwing gericht is.
De Haiku is gericht op conservatie. Vandaar dat de onderwerpen veelal conventioneel zijn en de dichters geen eigen stem bezitten. Onvergeeflijk is het uitsluiten van de metafoor: daarmee werpt men een van de belangrijkste boordinstrumenten van de dichtkunst in het water. Helder-zienden als Reddingius en Verhart hebben gelukkig het schip gered door ‘vergelijking, metafoor en andere vormen van beeldspraak’ weer op te vissen.20
De overregulering is in strijd met de dichterlijke vrijheid. Het idee om ijzersterke normen op te stellen waaraan men de kwaliteit van een product kan toetsen is oerburgerlijk. Geen enkel kunstwerk laat zich die keuring aanmeten. Sinds de impressionisten en de symbolisten wil geen enkele kunstenaar met die sociale groep geassocieerd worden. Gelukkig wordt de strop losser. Je moet bijvoorbeeld niet meer correct tot 17 kunnen tellen. West-Europa heeft slechte ervaringen met autoritaire systemen en zijn poëzie voelt zich het best thuis in het vrije vers.
De Vlaamse geest en taal verschillen continentaal van de Japanse. Onze dichters moeten Japan niet meer als gezagsargument of dwingend voorbeeld aanhalen. De ondergaande zon is even mooi en poëtisch als de rijzende.
Haiku faalt het ergst door zijn tekort aan taligheid. Bij een haiku ligt de klemtoon op de inhoud, terwijl in de erkende poëzie de taalinventiviteit, de vertaling primeert. Haikudichters tappen teveel uit een democratische gaarkeuken, serveren te weinig poëtische fijnkost, verdienen geen enkele ster. Als we dieper in de pannen kijken is er toch sprake van een zekere creatieve omgang met de taal. Te bescheiden echter en niet altijd gelukkig.
Verkleinwoorden duiden op kneuterigheid, uitgebreide samenstellingen op gekunsteldheid, de extreme aandacht voor telwoorden vind je slechts in het bankwezen terug. Neologismen lijken wel een waagstuk. De doorsnee haikudichter is een ‘neotraditionalistische biedermeier’ (G. Buelens), die te conservatief is om aan te sluiten bij grensverleggende tendensen. Geen spoor van de vernieuwingen van de experimentelen, de neoromantici, de realisten, de barokke dichters, de postmodernen enz…
Er is een probleem met de perceptie van haiku: gedemodeerd en saai. Dank zij de opwaardering van de senryu met zijn humor, krijgt het haiku-gezicht echter weer een glimlach. De haikudichter is nog te weinig verontwaardigd en te meditatief bezig, moet naast roze ook zwarte humor aandurven, ook ironie en satire. De haiku-auteur kan nog twee andere, nauwelijks gebruikte, troeven uitspelen, die zijn tekst kunnen actualiseren en waarmee hij hoge ogen bij de lezer kan gooien. Een uitgekiende, actuele typografie en inventieve schikking kan verfrissend werken en een tekst zoveel aantrekkelijker maken. Een aangepaste tekening, die ik geen illustratie durf noemen, maar wel een parallel kunstwerkje (haiga), kan de haiku in de beeldcultuur introduceren en hem een jeugdiger imago bezorgen.21
5. Een beschermde dichtsoort
De vraag dringt zich op: ‘Is de haiku met uitsterven bedreigd?’ Mogelijk. Het zou niet de eerste maal zijn dat een poëtisch genre vernevelt. Wie beoefent nog het rondeel, het ketendicht, kreeftdicht, het achrosticon of het aldicht, zo gekoesterd door de rederijkers? Het is niet uitgesloten dat de haiku implodeert omwille van de beperkte literaire mogelijkheden en het keurslijf van regels dat de adem afsnijdt. In Japan zelf verdween het genre na Basho, Buson en Issa en werd de haiku aan het eind van de negentiende eeuw opnieuw door Shiki (1867-1902) geïntroduceerd. In Vlaanderen is men aan de klassieke Japanse haiku zoals die tot en met Shiki geschreven werd, verhangen. De oude kimono’s moeten uit en vervangen door kledij van hedendaagse snit. Modernisering is levensbelangrijk. Ik heb de indruk dat die de jongste jaren ingezet is: ‘Door het vertolken van het moderne levensgevoel, door de haiku te verbreden en er het volledige menszijn in te leggen… het intellectuele, het politieke, het maatschappelijke mogen eveneens aan bod komen’ (W. Vandewalle)22
Dank zij het groeiend succes van de ecologische beweging is de ‘natuur’ niet helemaal afgeschreven. Enkele filosofen staan klaar om de haikudichter te steunen. Hoor hoe Tom Lemaire pleit voor een objectieve dichtkunst zoals we die in de geopoëzie terugvinden met ‘liefdevolle aandacht, die tegelijk afstandelijk en zakelijk is.’ De ‘verouderde’ grondhouding van de dichter wordt plots weer actueel en trendy.23
Haiku’s schrijven is bijdragen om de vervreemding van de moderne mens te minderen. Volgens Kenneth White (geopoëzie) moet de dichter ‘gidsen in het terugvinden van een essentieel en verhevigd
contact met de wereld zelf dat in de moderniteit verloren is gegaan.’24 De sociale en culturele functie van haiku is dus niet afgeschreven.
6. Feestboeket of rouwkrans?
Ik stel met genoegen vast dat in het Vlaamse haiku-domein de laatste jaren vrijheid en creativiteit hun blijde intrede hebben gedaan. De polemiek hierover verloopt wat ordeloos, maar is een signaal dat er leven is. Elke dichter heeft zowat een eigen idee en een persoonlijke invulling van wat het wezen van de haiku uitmaakt… maar allen kunnen het erover eens zijn dat een haiku op de eerste plaats een goed gedicht moet zijn. (K. Ter Voorde)25
Nu de ‘grote’ poëzie steeds meer in de verdrukking komt, kan de haiku door zijn flitsende bondigheid de kortademige tijdgenoten inspireren. Door de stilistische verworvenheden van de actuele dichtkunst te integreren krijgt zijn zeggingskracht meer volume. De authenticiteit, de eenvoud en de openheid blijven gewaardeerd. Ze kunnen een antidotum vormen tegen de hermetische, soms decadente postmoderne Vlaamse poëzie, die te gekunsteld l’art pour l’art wordt.
Of Haiku in Vlaanderen de status van ‘echte’ poëzie kan verwerven? Ik twijfel eraan, ik vrees dat het een voetnoot zal blijven: er zullen teveel dogma’s moeten sneuvelen.
Mocht het genre toch in het rariteitenkabinet belanden, zal de haiku een verrijking voor de poëzie geweest zijn: een kruid meer in de soep, een toegevoegd gezichtspunt. Blijft haiku, dan zullen de dichters eerder worden gezien als ‘kleinmeesters’ zoals we ook de uitstekende schilders noemen, die de genieën op de hielen zitten. De kans om in de hoogheilige officiële hemel te komen is gering. Ik zie slechts weinigen aan de rechterhand van vader Komrij of Brems zetelen. Maar dit mag de haikudichter niet deren: hij vertoont toch een anarchistisch ticje?
Het doorslaggevend argument om haiku te blijven schrijven is dat ik ertoe gedreven word zodat geen rationeel argument mij ervan weerhouden kan. Tegen deze innerlijke noodzaak is geen recensent opgewassen. Met een veeg ironie zou ik zeggen: ‘het is een beetje als met antiek: je houdt ervan of je houdt er niet van en hoe waardevol het stuk, of welk een onding het ook is, je vindt het mooi!’
Verfijnd artistiek genot is de norm voor alle poëzie. De haiku is een geschikt instrument om deze resonantie tussen poëet en meedichtende lezer uit te lokken.
Shiki gaf Mark Meekers de raad, die hij op zijn beurt doorgeeft: vergeet alle regels en ‘schrijf voor je plezier!’ De kans is groot dat de lezer mee geniet.
- D. Van Bastelaere, Hotel New Flandres, uitg.: Poëziecentrum Gent, 2008, p. 495
- H. Beurskens, art.: De haiku als didactische vorm, in: Vuursteen, zomer 2009, p. 52-53
- geciteerd door J. Degenaar, art.:Im schatten der anderen leuchten, in: Vuursteen, lente 2004, p. 6-7
- C. Gourlay, art.: Haiku en haikuverenigingen – de toekomst?, in: Vuursteen, tijdschrift voor haiku, senryu en tanka, winter 2002, p. 115
- P. Miller, art.: Pleidooi voor vakmanschap, in: Vuursteen, lente 2006, p.13-18; 16.
B. Mesotten, Boven de wolken. Derde haiku-boek, uitg.: Pelckmans, Kapellen, p.2003, p. 66 - C. Gourlay, p. 114
- A. Beenackers, art.: Standpunt: Dichtregels, in: Vuursteen, herfst 2004, p. 80
- J. Van Tooren, Haiku, Een jonge maan, uitg.: Meulenhoff, 1973
- W. Van de Walle, Schertsend geschetst, p. 109
- W. Vande Walle, Haiku. Van scherts tot experiment, uitg.: University Press, Amsterdam, 2003, p. 83
- D. De Beir, art.: Natuurbetrokkenheid in haiku in Vlaanderen, in: Vuursteen, 2003, p. 1-13
- D. De Beir, art.: Ontwikkelingen in haiku2, in: Vuursteen, zomer 2003, p. 7
- H. Reddingius, art.: Natuurpoëzie en haiku’s, in: Vuursteen, lente 2005, p. 4 e.v.
- G. Buelens, Oneigenlijk gebruik. Over de betekenis van poëzie, uitg.: Van Tilt, Nijmegen, 2008, p. 69
- T. Lemaire, Filosofie van het landschap, uitg.: Ambo, Baarn, 1970, p. 76
- G. Middag, art.: Vrije regelval, in: NRC, 2001
- M. Verhart, art.: Op zoek naar het wezen van haiku (2), in: Vuursteen, zomer 2006, p. 42-53
- M. Verhart, art.: 3. Oude Emmer, in: Vuursteen, zomer 2005, p. 70
- C. Ducal, Alle poëzie dateert van vandaag. Gedichtendagessay, uitg.: Atlas, 2010, p. 25
- H. Reddingius, art.: Haiku en poëzie 4., in : Vuursteen 2003, lente, p. 15, 22;
M. Verhart, art.: Opgave: een huisdierhaiku die uit twee delen bestaat, in: Vuursteen, winter 2009, p. 131 - W. Vande Walle, Schertsend geschetst. Haiku-schilderingen, uitg.: Europalia, Hasselt, 1989, 128 p.
- W. Vande Walle, Schertsend geschetst, p. 109
- Ton Lemaire, Met open zinnen. Natuur, landschap, aarde, uitg.: Ambo, Amsterdam, 2002, p. 214-218
- T. Lemaire , Met open zinnen, p. 182-186
- K. Ter Voorde, art.: Standpunt 1: Hoe meer gedicht, hoe meer haiku, in: Vuursteen, 21/2, p. 63-64