middag op het perron een treinchef wijst haar spoor vijf – met zijn boterham | de wagen voor mij is barstens vol geladen – met stapelwolken | |
Ochot moederke! Telkens gij uit uw bed komt, kraakt het hele huis | In een roeibootje een pas gehuwd koppeltje – het deint op en neer | |
zij maait het gras én verticuteert tegelijk – op haar naaldhakken | hagelbollen springen op de trampoline | |
oude boerderij – de dakgoot vastgebonden aan een spinnendraad | de kloostergangen eeuwenlang proper gesleept door lange pijen | |
in de voordeur een brok hemel – welkom thuis | nog in pa’s knoopsgat het voorjaar van gisteren – vergeet-mij-niet-jes | |
eens uit het water, schudt de hond een wolk uit | noen in de kliniek het koffiekarretje smeekt om een spuit olie | |
shopping – tusen droom en werkelijkheid – een vitrine | aan de kerkhofpoort– een nat herfstblad in haar nek | |
afscheidsfeest – onze appelboom draagt een vertakte maan | rusthuis na de valpreventie – vier gebroken ribben | |
examen – een mondmasker verbergt zijn spiekbriefje | tuinfeest – de geur van appelbloesems én barbecue | |
een lente later ruikt zijn dochter de bloemen die hij plantte | het kleine meisje, neemt een purperen stift mee – de heide kleuren | |
in de splatsj van een walvis – regenboogkleuren | terugrit van de stad – hier en daar een ontsnapt huis |