Paul Mercken
Onderhavig essay komt inhoudelijk overeen met de inleiding die ik mocht geven op de 27ste Haikoedag Vlaanderen te Wilrijk onder dezelfde titel. Ik ben het bestuur van het Haikoecentrum Vlaanderen en de redactie van Vuursteen; dankbaar voor deze gelegenheid. Als bestuurslid van de Haiku Kring Nederland wil ik hiermee tevens de hechte band tussen onze twee verenigingen onderstrepen, die zich vooral uit in onze gezamenlijke uitgaven. Dat is met name ons onvolprezen tijdschrift Vuursteen;, maar ook de tweejaarlijkse bundel van onze leden aan het woord, waarvan de uitgave 2008, langs het wandelpad, pas verschenen is.
Ik heb wat met beide verenigingen, want ik mag dan wel al 30 jaar woonachtig zijn in het lieflijk forenzendorpje Bunnik aan de Kromme Rijn tegen Utrecht in het centrum van Nederland, ik ben nog steeds Belgisch staatsburger en blijf natuurlijk altijd Vlaming van geboorte, zij het van de Limburgse tak. Mijn roots liggen in Hasselt, al ben ik in Leuven geboren, maar dat was een accident … en een omen. Ik ben immers speciaal van de Demerstad naar de Dijlestad gereisd om daar aan de Katholieke Universiteit in de St.-Rafaëlkliniek met professorale assistentie – het was een moeilijk geval – het licht te gaan zien. Daarna ben ik netjes samen met mijn moeder terug naar huis gereisd. Een omen, zeg ik, omdat ik 18 jaar later aan diezelfde universiteit ben gaan studeren en er promoveerde in de wijsbegeerte en er een licentiaat behaalde in de letteren.
Als lezer zult u zich afvragen waarom ik dit alles vernoem. Ik geef hiermee een visitekaartje af, maar doe dit vooral om aan te geven dat u niet zozeer een wetenschappelijk verantwoord sociaal-cultureel filosofisch essay met veel voetnoten mag verwachten, als wel enkele persoonlijke ontboezemingen, alhoewel niet helemaal van theoretische uitschieters gespeend.
In Hasselt heb ik van mijn 12de tot mijn 18de jaar onderwijs genoten aan het St.-Jozefcollege, eerst de lagere school en dan de Grieks-Latijnse humaniora of de humaniteiten. Deze benaming is trouwens heel wat sprekender dan het Nederlandse gymnasium, dat eerder op een gezonde lichaamscultuur dan op die van de geest lijkt te wijzen, al zie ik inhoudelijk geen verschil.
Het is in deze katholieke jongensschool dat ik in aanraking kwam met en warm ben gemaakt voor het door de humanisten van de late middeleeuwen herontdekte Ciceroniaanse opvoedkundig en cultureel-literair ideaal van humanitas. De beroemde politicus en schrijver had die op zijn beurt ontleend aan de kring van de Scipiones, waaronder zich Terentius bevond. U kent allemaal het citaat uit een van de toneelstukken van deze blijspeldichter: Homo sum, nil humanum mihi alienum puto (Ik ben een mens, niets menselijks is mij vreemd). Tussen haakjes – want dat vind ik dan toch weer interessant voor het humanistisch kosmopolitisme – Terentius was geen geboren Romein maar een Berber, evenals Apuleius van De gouden ezel en de grote sint Augustinus. Allemaal Berbers, Noord-Afrikanen.
Meestal, zoals ik al deed, vertaalt men die zin, ook wel terecht, als Ik ben een mens, niets menselijks is mij vreemd, maar voor mijn doeleinde is dat puto belangrijk: niets menselijks acht ik mij vreemd. Dit motto is immers geen feitelijke vaststelling: ik tik alle mogelijke menselijke eigenschappen af – tik tik tik – en stel vast: oh, ik heb ze allemaal op een rijtje. Nee, het is een taakstelling, een waarde, een programma, een levenshouding; de Engelsen zouden zeggen, het is geen statement maar een performative sentence.
Welnu, dit is de kapstok waaraan ik mijn verdere beschouwingen wil ophangen. Als ik iets vreemds tegenkom dat aanspraak kan maken op algemeen-menselijkheid, dan wil ik mij dat eigen maken. Eigen maken in de zin van de stoïcijnse oikeiÿsis, in het Latijn appropriatio, een van oorsprong medische term voor de spijsvertering waardoor men zich het ingenomen voedsel letterlijk eigen maakt. Vergeten we niet dat het humanitas-ideaal van Cicero ook veel stoïcijnse trekken vertoont, waaronder het reeds genoemde en verder nog te behandelen bij hem gematigd of gelaagd kosmopolitisme.
Nu kom ik toe aan de haiku, die vreemde eend of moet ik zeggen kikker in onze westerse bijt. Ik heb er laat kennis mee gemaakt, pas in het begin van onze 21ste eeuw, toen een oud-schoolkameraad en mede-oud-padvinder uit Hasselt, Willy Leenders, mij vroeg of ik enkele haiku’s wilde inzenden. Dat was voor de bundel De eenhoorn springt weer op ter gelegenheid van de voltooiing van de gerestaureerde tiendenschuur van het cultureel centrum in de oud-cisterciënzerabdij Herkenrode. Ik heb toen gezegd: ‘Ja, dat wil ik wel doen, maar wat is dat, haiku?’
De meeste van mijn pogingen waren niet specifiek genoeg voor het onderwerp, de abdijrestauratie, maar twee werden opgenomen, en als beloning kreeg ik onder meer het dikke Een verre vogel van Bart Mesotten. Ik heb dat boek grondig doorgespit, waarna ik geprobeerd heb om het daaruit geleerde zoveel als mogelijk is af te leren om toch een eigen stijl te verkrijgen. Ik bedoel daarmee dat ik alles wat ik eerst als strenge regels en voorschriften had opgevat, geleidelijk aan als richtlijnen en adviezen heb leren waarderen. Zoals Max Verhart graag zegt: haiku volgt geen regels, regels volgen haiku.
De rest van mijn betoog wil ik in drie delen indelen, waarvan de eerste twee de vraag proberen te beantwoorden die vanzelf opkomt: welke eventueel humanistisch te noemen meerwaarde heeft het verschijnsel haiku, komende uit een vreemde, namelijk de Japanse cultuur, voor de westerse mens?
In de eerste plaats is dat het in de letterlijke zin van het woord ESTHETISCH, namelijk het strikt op de zintuiglijke waarneming gerichte ASPECT (AISTÏSIS) van het haikumoment.
In de tweede plaats is het de daarbij horende metafysische of kosmische ervaring, die een opening biedt voor een zelfs atheïstische humanistische SPIRITUALITEIT: er staat meer dan er staat.
Het derde deel van mijn uiteenzetting betreft het KOSMOPOLITISME, dat ik een essentieel onderdeel acht van het humanistisch gedachtegoed, maar dat ligt niet zozeer in de haiku-inhoud als in de praktijk van de haikubeoefening.
Vooraleer van wal te steken wil ik nog een mogelijk misverstand uit de weg ruimen. Het is niet zo dat het haikufenomeen in mijn ogen het wezenlijke van het humanisme treft. Het hedendaags humanisme zoals het in Nederland is ontstaan na de tweede wereldoorlog en belichaamd wordt in het Humanistisch Verbond aldaar en in de 45 organisaties die mede deel uitmaken van de Humanistische Alliantie, waaronder ook die van de Moslim Alevieten, is in wezen een ethische beweging. De overkoepelende organisatie van landelijke humanistische verenigingen heet niet voor niets International Humanist and Ethical Union. Het doel was en is het voorkomen van een nihilistische levenshouding, die vooral niet-gelovigen bedreigt. Welnu, ik durf te stellen dat haiku althans inhoudelijk, niet immoreel, maar amoreel is, geen specifiek ethisch karakter vertoont. Dat het in de praktijk de onderlinge vriendschap van de beoefenaars bevordert is een ander verhaal, dat ik in mijn laatste deel zal behandelen. Nu dus:
I. het zintuiglijke
Voor mij is het op de zuiver zintuiglijke waarneming gerichte van het haikumoment een wezenlijk kenmerk ervan. Juist dat staan blijven bij het hier en nu van het moment en bij het objectief zintuiglijk waargenomene, waar je als waarnemer in opgenomen wordt, je erin verliest, zonder er toch helemaal in op te gaan, en waarbij je subjectiviteit,
je ik, discreet op de achtergrond blijft, zich niet mag opdringen, dat dat kàn, was voor mij een hele openbaring. En een antidotum tegen wat wij vanaf onze eerste schooldag en misschien zelfs daarvoor hebben geleerd van daaraan voorbij te gaan en onmiddellijk met een oordeel of een emotionele reactie klaar te staan.
Laat ik u meenemen naar de mijns inziens twee bronnen van onze westerse cultuur: de belevingswereld van de klassieke oudheid, waar we het al over gehad hebben, en die van de bijbel. Onze christelijke beschaving is in dit perspectief het resultaat van het merkwaardig huwelijk tussen deze twee vrij verschillende vormen van wat de Duitsers noemen Sitz im Leben. Mag ik in dit verband verwijzen naar het schitterende eerste hoofdstuk van Erich Auerbachs meesterwerk Mimesis. De weergave van de werkelijkheid in de westerse literatuur? Dat hoofdstuk heeft mij tot deze gedachte geïnspireerd. Het gaat over de prefilosofische beleving van wat later aanleiding heeft gegeven tot wat ik zou noemen de essentialistische oftewel de klassieke vormen van wijsbegeerte enerzijds en het existentialisme anderzijds. Ik heb deze gedachte uitgewerkt in een lezing ‘Bijbelse en Griekse Oudheid als de twee bronnen der westerse filosofie’, in Acta van de tweede Nederlandse filosofiedag, Rotterdam, Centrale Interfaculteit,
Erasmus Universiteit 1980, pp. 128-134.
Van de Grieken hebben we geleerd onze zintuiglijke waarnemingen in het hier en nu te overstijgen door ze op te nemen in een begrippenstelsel dat van universele aard is, van de Bijbel hebben we geleerd elke unieke ervaring te plaatsen in een groter historisch geheel, een evolutie, een ontwikkeling. Van haiku leer ik nu stil te blijven staan bij de dat eerste primitieve contact met de werkelijkheid en mijn schroom voor en onderwaardering, zo niet veroordeling,
van het zintuiglijke, toch lang typisch voor het christendom geweest, te overwinnen. Dat is voor mij een humanistische meerwaarde waarmee haiku mij verrijkt heeft en die ik ook via haiku wil uitdragen.
Maar er is meer, en zo kom ik aan:
II. spiritualiteit
Het ogenblik is gekomen om iets over godsdienst en religie te zeggen. Persoonlijk vind ik dit onderwerp niet zo belangrijk, maar voor een aantal humanisten is het een heet hangijzer. Artikel 18 van de universele verklaring van de rechten van de mens garandeert eenieders recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en zijn vrijheid om hetzij alleen hetzij met anderen die zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven te belijden. Voor een humanist is die verklaring fundamenteel. Het Nederlands Humanistisch Verbond gaat niet uit van een bestaan van een hoger wezen dan de mens. Het Verbond heeft atheïsten, agnosten en religieuze humanisten onder zijn leden. In de praktijk staat het Verbond vooraan bij het oprichten van en deelnemen aan raden van levensbeschouwing en religie doorheen het hele land, met als doel de verstandhouding tussen onderling ‘andersdenkenden’ te bevorderen.
Weliswaar laat een groepje radicale vrijdenkers, die zich de geuzenaam ‘verlichtingsfundamentalisten’ hebben aangemeten, nogal van zich horen. Zij bestrijden vooral de in hun ogen lakse houding van de politiek tegenover het gevaar van de radicale islam. Het is een hoorbare minderheid.
Doorheen het land werken afdelingen van het Verbond samen met andere maatschappelijke, ook kerkelijke, organisaties in tal van projecten. In mijn eigen gemeente Bunnik, hebben we samen met o.m. Amnesty International, de Raad der Kerken, Vluchtelingenwerk en de Bahá’i-gemeenschap direct na 11 september 2001 een werkgroep Coalitie voor de mensenrechten opgericht, met als eerste onderwerp: ‘Terrorismebestrijding tot (w)elke prijs?’ en hebben we
sedertdien elk jaar een bijeenkomst in het gemeentehuis waar een honderd mensen aan deelnemen. Kerken zijn echter één ding, godsdienst is een ander, maar spiritualiteit, waart ik het nu over wil hebben, is nog iets anders.
Spiritualiteit kan naar mijn idee niet losgezien worden van vragen naar de zin van het leven, de zogenaamde grote vragen. Men kan zich immers niet blijven vastklampen aan het ‘hier en nu’ van de zintuiglijke ervaring, daarstraks vernoemd, als aan een stevige rots. Dat is letterlijk onmogelijk, omdat het ‘nu’ voortdurend verandert. Panta rhei zei Heraclitus al: alles vloeit. Het niet willen maar toch moeten loslaten van dat hier en nu maakt je derhalve bewust van het onherroepelijk voorbijgaan van het moment, van de fundamentele broosheid en eindigheid van het bestaan. Deze ervaring heeft de humanist gemeen met de Zenboeddhist, zonder daarom het boeddhisme te hoeven aanhangen. Hiervan getuigt een anekdote uit het leven van Basho. Op zeker ogenblik bleef zijn Zen-leerling een vlucht ganzen nakijken, die al verdwenen was. Basho greep hem bij de neus en wrong die zodat hij ai riep, maar de leraar overschreeuwde hem roepend: NU! NU! NU!
Alle schrijvers worstelen met de grote vragen. Een mooi voorbeeld is de gekende dichter Herman de Coninck. Aan Willem Barnard schrijft hij: “Ik denk dat alle grote poëzie ‘over de laatste dingen’ gaat, wat ze daar ook over denkt. Zo vind ik dat er nogal wat atheïstische religieuze poëzie is. De kwestie is dat er een afgrond is, en dat je tot die afgrond gaat…”
Waar kom je vandaan, vroeg me een voorbijganger.
Ik weet het niet zei ik,
Het is mijn eerste keer
(geciteerd uit het artikel ‘Nu is maar even’ van Aafke de Groot, opgenomen op p.93 in het boek Schrijven tegen de tijd – Over de kunst van het ouder worden onder redactie van Arko Oderwald e.a.)
Het is naar deze spirituele dimensie dat de uitdrukking verwijst die je nogal hoort als het over haiku gaat: er staat meer dan er staat. Ieder mens heeft een drang naar, zo niet een ervaring van verbondenheid met anderen en met het geheel van het bestaan. Ik kom nu tot:
III. het kosmopolitisme
Evenals de oude Stoa draagt het hedendaagse humanisme het wereldburgerschap hoog in zijn vaandel, al ziet het de kosmos natuurlijk niet meer als ‘de gemeenschap van goden en mensen’. Als menszijn de hoogste waarde is, dan is kosmopolitisme toch vanzelfsprekend, dan zijn landsgrenzen hinderlijk.
Ook haiku heeft zijn kosmopolitische trekken, met name in de beoefening ervan. Uiteraard blijft deze dichtvorm, die zich over de hele wereld heeft verspreid, immers een nauwe band houden met zijn oorsprong, het Verre Oosten, meer bepaald met Japan, en houden vele haikuliefhebbers en -verenigingen contact met Japanse haijin.
Maar ook internationale en Europese conferenties brengen haikubeoefenaars bij elkaar. Op de eerste zeer succesvolle Europese conferentie te Bad Nauheim nabij Frankfurt, georganiseerd door het Deutsche Haiku Gesellschaft in 2005, dichtte de burgemeester zijn allereerste haikuvers, dat eindigde met de regel: ‘Haiku schlägt Brücken’ (haiku slaat bruggen). Op de tweede Europese Haikuconventie te Vadstena, Zweden, in 2007 mocht ik mijn lezing over ‘Haiku en de Europese gedachte’ met deze woorden beginnen.
Daarin wees ik onder meer op de bijdrage die twee- en meertalige haikutijdschriften leveren aan de realisatie van de Europese gedachte, die mijns inziens niets anders is dan die van universele broederschap tussen volkeren, insluiting zonder uitsluiting, waarvan alleen de geografische plaats van ontstaan verantwoordelijk is voor het predikaat
Europees. Wat de Europese gedachte onder meer nodig heeft, zo betoogde ik, is vele meertalige schrijvers en lezers.
In het nieuwe tijdschrift Atlas Poetica. A Journal of Poetry of Place in Modern English Tanka (Baltimore, USA) worden – wat je gezien de ondertitel niet zou verwachten – tanka’s in alle westerse talen opgenomen, mits er een Engelstalige versie bij staat. Hiermee, evenals op internet, overschrijdt de internationale uitwisseling Europa.
Hierboven heb ik reeds verwezen naar de samenwerking tussen onze beide verenigingen, weliswaar eentalig, maar wel over de landsgrenzen heen. Het vers van burgemeester Bernd Rohde was het voorlaatste van een renku of renga, een traditioneel kettinggedicht. Hij was ervoor gevraagd omdat het een grote eer is in de renkutraditie om dat vers te mogen schrijven. Het is een tweetalig kettinggedicht geworden, Duits-Engels, dank zij de samenwerking van velen, ook dichters wier moedertaal geen van beide was, zoals ikzelf. Sommigen hadden daar nogal moeite mee, maar zetten toch door. Zo herinner ik me het grappige voorval dat een Roemeense dichter de uitdrukking to drunk to draw the curtains (te dronken om de gordijnen dicht te trekken) verstaan had als ‘te dronken om gordijnen te tekenen’.
Ik doe hiermee dan ook een oproep aan alle lezers haikudichters van Vuursteen om eens te proberen met anderstaligen een kettinggedicht te maken. Dan leer je ook veel van elkaars cultuur en gewoontes. Dat kan je algemeen-menselijkheid alleen maar bevorderen. Maar natuurlijk moet je beginnen met het inoefenen van kettinggedichten.
Ik kan u verzekeren dat het leuk is. En als het lukt in je kern, probeer het dan eens bijvoorbeeld met een of meer Nederlandstaligen van over de grens. Het is toch te gek dat we zo weinig van doen hebben met hetgeen toch aan de oorsprong van haiku ligt. Haiku is toch niets anders is dan een geïsoleerde hokku, het eerste vers van een renga.
Het is van de zomer 2002 geleden dat Max Verhart in Vuursteen aandacht vroeg voor de korte rengay (slechts 6 versjes lang) en tevergeefs zijn diensten aanbood om die in ons taalgebied voet aan de grond te helpen krijgen.
Graag wil ik eindigen met een tanka, om mijn drie punten te illustreren: het zintuiglijke, het spirituele en het kosmopolitische aspect van de haikudichtkunst, alle drie aansluitend bij het humanisme. Hij is ontstaan in de gemeente naast Wilrijk, waar ik na de vorige haikoe-dag Vlaanderen bij vrienden ben gaan dineren. De gastvrouw
wilde weten hoe je nou een haiku maakte. Bij het afscheid nemen, nog onder de indruk van de causerie van Tom Hannes over ‘Zen en het dagelijks leven’ kon ik haar de volgende tanka reciteren. Hij is opgenomen in Atlas Poetica, nummer 1, maart 2008. Helaas kon ik de mooie dubbele betekenis van het woordje rijst niet meenemen in de Engelse versie.
een scheve bol rijst tilted bowl of rice
de maan boven Edegem the moon over Edegem
op één oktober on October first
sluierwolken die stilstaan the veil of clouds standing still
mijn leven overstag the course of my life changes