In memoriam Hans Reddingius

Op 8 april jongstleden overleed Hans Reddingius, in de leeftijd van 91 jaar. Ik heb het voorrecht gehad vrijwel op de kop af 25 jaar deel uitgemaakt te mogen hebben van zijn groep haikuvrienden. Toen ik in 1997 toetrad tot de redactie van Vuursteen begon zijn periode als hoofdredacteur. Hij was toen al ruim 15 jaar lid van de Haiku Kring Nederland – ik kwam nog maar net kijken. Vergaderen deden we destijds in Eindhoven, bij redacteur Ben van ’t Land, en eenmaal per jaar bij Karel Hellemans in Leuven, voor ons beiden, vanuit Haren en Oldenzaal, helemaal een mijl op zeven. Maar het was het waard. De gezamenlijk genoten uitgebreide middagmaaltijden vormden een welkome onderbreking van de vergaderingen waarin we honderduit praatten, en elkaar heel goed hebben leren kennen.

Naast zijn eigen dichterschap heeft Hans zich ingezet om beginnende haikudichters op het spoor te zetten van de rijkdom die er in dit minuscule gedicht verstopt zit. Hij vertaalde Seeds from a birch tree van Clark Strand, dat hem als zen-beoefenaar zeer aansprak. Ergens in het boek wordt een anekdote verteld over een bezoekje van Clark aan een van zijn zenvrienden, die, toen bleek dat hij voor de door hem aangeboden thee geen theezakjes meer in huis had, het kopje dus maar zonder thee aanbood als ‘zenthee’, wat mij doet denken aan een van mijn favoriete haiku’s van Hans, waarin echt alles op zijn plek zit, en waaruit alle overbodigs is verdwenen. De gekozen woorden illustreren met hun klank perfect het geluid dat je je voorstelt bij wat er staat:

winterstilte
thee klatert
kopjes in

Zelf schreef hij het boek Vliegen op de rijst, een aanrader voor iedereen die met haiku begint, of er anderen iets over wil bijbrengen, waarin hij de begrippen rondom Japanse versvormen uitlegt, zijn lezers verleidt tot het uitvoeren van simpele schrijfopdrachten, hun sublieme voorbeelden voorschotelt, maar ook voorbeelden van hoe het niet moet (die laatste ontsproten aan zijn eigen pen, en onder pseudoniem geplaatst, om geen auteurs van discutabele haiku’s voor het hoofd te hoeven stoten). Ook had hij een vaste haikurubriek in het tijdschrift Zenleven van zencentrum Noorderpoort, waar hij als enthousiast zenbeoefenaar vele malen te gast was.

De haiku waarmee hij in 1983 in Vuursteen debuteerde luidde:

ver in de heuvels
gaan wij door een stenen dorp
waar mussen tjilpen

Op het eerste gezicht gewoon een mededeling, maar nadere bestudering leert ons iets heel anders. Ver in de heuvels – o, we zijn dus kennelijk niet thuis?; gaan wij door een stenen dorp – zo te horen is het opvallend dat de huizen van steen waren, hé, dat klinkt al meteen exotisch, want hier zouden we niet op het idee komen om dat te benoemen; waar mussen tsjilpen – … van die gewone vogels. Welke functie hebben die hier? Wellicht gaven die dan toch weer een soort thuisgevoel, of mogelijk verbaasde het hem dat die vogeltjes zich daar óók hadden gevestigd. Ik heb het vermoeden dat hij het hier heeft over Indonesië, waar hij als jongen woonde, en de Jappenkampen heeft meegemaakt. Proef de haiku nu nog eens op je tong, en je zult zien dat hij zich al heeft losgezongen van de pure mededeling, en werkelijk poëzie genoemd kan worden.

Op de achterzijde van de bundel Merel op de dakrand, uitgegeven bij ’t Schrijverke, van Max Verhart, Hans’ opvolger als hoofdredacteur van Vuursteen, lezen we: ‘[haiku] is poëzie van wat zich voordoet, die kort en in onopgesmukte taal wordt opgeschreven. Voor de goede verstaander lift in de direct weergegeven observatie de gevoelsbeleving mee.’ Dat onopgesmukte kenmerkte zijn haiku’s en tanka’s, die wars waren van hoogdravende emotionaliteit, maar ondertussen… Een mooi voorbeeld van die ingehouden emotie is te vinden in deze haiku waaruit voor mij de fascinatie van de bioloog, die hij ook was, spreekt:

ogen en kaken
eierstokken, hart, darm
4 millimeter

In tegenstelling tot zijn haiku’s, waarin hij vrij omging met de vorm, hield hij zich in zijn tanka’s graag aan de klassieke vormeisen, en schreef hij ze met hoofdletters en punten. Tijdens het ziekteproces van Pauline, zijn echtgenote vóór de grote liefde van zijn laatste acht jaar, Akke, schreef hij zeer ontroerende tanka’s waarvan ik er een wil citeren:

Haar lege leunstoel,
het halfvoltooide breiwerk
de lege kamer –
ik geef haar planten water
lees de krant met tegenzin.

Nog een tanka, die voor mij tot de top behoort van wat er in deze vorm geschreven is. Hij dateert al van tien jaar geleden, maar voor mij is Hans nooit ouder geworden dan toen ik hem leerde kennen:

Eenentachtig jaar
nog is de oude rotzooi
niet opgeruimd …
Tussen dode bladeren
duiken paddestoelen op.

Nog maar zo’n drie maanden geleden kwamen Hans, Henk van der Werff en ik, elk vanuit een andere windrichting naar Zwolle gereisd voor het juryoverleg voor de door Hans geïnitieerde haiku-essaywedstrijd. Hij kwam met de trein vanuit Haren, voor de zekerheid lopend met een stok, omdat vallen op zijn leeftijd iets was wat je maar beter kon voorkomen … Nog voor we het juryverslag konden afronden is dat laatste helaas toch gebeurd, maar deze keer knapte hij niet zo bliksemsnel op als – voor mijn gevoel nog maar dik een jaar terug – van zijn gebroken pols en in diezelfde week daarbovenop ook nog een gebroken heup.

Ik ga je missen, Hans. Je was voor mij een voorbeeld en een ijkpunt.

Dit in memoriam is geschreven door Marian Poyck