Uitgever | : De oude degel, Eemnes |
Serie | : In de Fazantenhof, deel 10 |
Uitgegeven in | : 1984 |
Aantal pagina’s | : 36 |
ISBN | : 90 70059 30 4 |
Een paar voorbeelden:
een prent van Escher
beneden in het winters dal –
alleen wanneer ik kijk
voorbij de steenval
zet het pad zich verder voort
zonovergoten
Hieronder de boekbespreking uit Vuursteen zomer 1985 door Karel Hellemans.
Observatie en bezinning
Anton Gerits: Alleen wanneer ik kijk, In de Fazantenhof, Eemnes, 1984.
Bij de lezers van Vuursteen is Anton Gerits zeker geen onbekende. Een aantal haiku die hier gebundeld werden verschenen voor het eerst in ons tijdschrift. Zoals te doen gebruikelijk bij eerder klassiek geïnspireerde haikupoëzie verkoos de auteur voor zijn bundel een indeling volgens de vier seizoenen.
De titel lijkt wel geïnspireerd door de beroemde aanvangsregel van Basho yoku mireba (wanneer ik goed kijk), maar legt toch duidelijk een ander accent. Wanneer we nooie eens opkijken van ons dagelijks werk, wanneer we onder de druk van de dagelijkse beslommeringen geen aandacht meer hebben voor de veranderingen in de natuur rondom ons, wanneer we de moeite niet meer kunnen of willen doen om onze zintuigen receptief volledig open te zetten, dan… verandert er in feite helemaal niets aan de gang van de seizoenen. Ongezien zullen de bloesems even mooi bloeien, ook als wij er niet naar luisteren zal de merel ‘s avonds zijn lied zingen, ook als wij er niet langs wandelen blijft de zee onverstoorbaar komen en gaan naar het lege strand, maar het zal allemaal ongemerkt aan ons voorbijgaan en uiteindelijk zal ons leven zelf onopgemerkt opgeleefd zijn. Er is een inspanning van onze kant nodig om terug met open ogen naar de natuur te kijken. Er kan maar iets gebeuren wanneer we zelf eens initiatief nemen. Het merkwaardige van dit initiatief is dat het evenwel geen echte activiteit betekent, maar voornamelijk een beslissing om de natuurfenomenen de kans te geven op ons in te werken. Het is helemaal niet nodig om met een bijzondere observatie-uitrusting, een peperdure camera en de nodige gidsen en boeken de natuur in te trekken. Het volstaat een lange wandeling te maken, je geest te laten leeglopen en je zintuigen open te stellen om wonderlijke dingen te registreren.
Dit registreren van wonderlijke dingen is zeker niet voldoende om een goed haikudichter te worden, maar het is wel de eerste onmisbare stap ernaartoe. Het volstaat niet een bijzonder gebeuren in 5-7-5 vorm te gieten om een behoorlijke haiku te schrijven. Anton Gerits heeft dit goed begrepen. Een haiku vraagt om bezinning over het waargenomene, en bezinning betekent veel meer dan louter rationele analyse van de ervaring. Het is een intuïtieve aandacht van de gehele persoon voor het onderliggende, het diepere, de wezenlijke reden van het zo-zijn der dingen.
De allereerste haiku van de bundel biedt ons reeds een goed voorbeeld van een waargenomen en tevens bemijmerd beeld:
de voorjaarsstorm raast
door het kale bos en toch
hoor je het blad al
Deze tekst bevat meer dan één paradox. Niet alleen is er de spanning tussen kaal en blad, maar daarnaast is er ook een zintuiglijke spanning: je hoort het blad niet in eerste instantie, en bovendien kan je een nog afwezig blad zeker niet horen. En toch is de haiku niet onjuist; hij suggereert wel degelijk een werkelijkheid. De aandachtige waarnemen weet dat er een auditief verschil bestaat tussen een najaarsstorm en een voorjaarsstorm. De afgevallen bladeren zijn verrot tot vruchtbare compost en ritselen of bewegen nog nauwelijks; maar ook het hout van de takken heeft zijn winterse dorheid en stramheid verloren. De takken worden weer soepel en lenig. In hun kleur verraden ze het opstijgend sap en de kiemende knoppen. De tekst is dynamisch en suggereert de hunkering en de verwachting die het hart bevangt na een lange strenge winter. Een eenvoudiger, even zinvolle lezing is mogelijk: ook al zien en horen we het kale bos, toch vullen herinnering en verbeelding deze waarneming aan. We kunnen ons zonder veel moeite voorstellen (of herinneren, wat in deze context hetzelfde is) hoe het bos in lente- of zomertooi er weer uit zal zien.
Inbeelding is slechts één mogelijkheid van onze veelzijdige geest. Hij beschikt ook over de mogelijkheid van beeldoverdracht, voornamelijk door metafoor of associatie, en over de creatieve verbeelding. Het zou ons in dit verband te ver voeren om precieze bepalingen en voorbeelden van elk van de genoemde onderscheidingen aan te geven, maar voor een goed begrip van de rijke mogelijkheden waarover de zo eenvoudige haiku beschikt zou zo’n onderzoek zeker niet overbodig zijn. Een zeker inzicht in deze onderscheidingen is nodig om te begrijpen hoe de bezinning op het waargenomene bij de haikudichter kan leiden tot vergelijkingen of associaties die de verbeelding van de lezer een stimulans kan geven, zoals b.v. in deze haiku, waaraan de titel van de bundel ontleend werd:
een prent van Escher
beneden in een winters dal –
alleen wanneer ik kijk
Dit vers verheldert wat we bij aanvang reeds zeiden, nl. dat kijken geen passief registreren is maar wel vraagt om een inzet van de gehele persoon, ook met zijn culturele bagage. In de klassieke haikutraditie trachtte men dit soort vergelijkingen te vermijden. De reden hiervoor is vrij duidelijk. In de eerste plaats moet de lezer weten wie Escher is, maar daarenboven ligt de volledige suggestieve kracht van dit vers in de naam Escher, want we weten niet om welke prent het gaat.
Escher is de kunstenaar van de geometrische illusie, van de rationele onmogelijkheid, van de paradoxale metamorfose. Daaruit kunnen we afleiden hoe in dit landschap klare vormelijkheid en mysterie, koele rationaliteit en magie, zintuiglijkheid en suggestiviteit besloten liggen. Toch is het een feit dat deze haiku veel meer duidelijkheid bevat voor de auteur dan voor de lezer, waardoor een essentieel bestanddeel van de haiku aangetast wordt.
Verzen als het volgende spreken me meer aan:
op eigen tijden
breken eikels de stilte
van een leien dak
De opvallende klankkleur harmonieert met het brede rustige beeld en de eigenwijsheid, de door de mens niet begrepen en niet te begrijpen wetmatigheid die elk natuurgebeuren leidt.
Statige eiken die hoog uitrijzen boven een groot leien dak… onze verbeelding beschikt hier over een aantal mogelijkheden, maar ze zijn beperkt: een oude dorpskerk, een kasteel in een wijds park, een stille abdij…
De sfeer evoceert rust en bezinning, een retraite in de ruime geestelijke zin van het woord, maar de geest blijft alert. Hij noteert hoe de stilte gebroken wordt en nadien des te intenser schijnt. f en toe, op onregelmatige tijdstippen ploffen de eikels neer. De eenvoudige notitie getuigt van levenswijsheid, aanvaarding en energieke diepte. Tenslotte ontbreekt in deze haiku ook het zweempje humor niet dat het genre vaak zo’n verrassende bijkomende helderheid en menselijkheid bezorgt. In tegenstelling tot wat het spreekwoord leert, mogen we hier wel zeggen dat het vallen van eikels “niet van een leien dakje loopt”.